BOiroCHODWlM, Gehoorzaamheid aan de wetten. Een plei dooi voor de regtbank der publieke opi nie, door Th. Kleijle Luitenant-kwar tiermeester bij het Necl.-lnd. leger, 's Gra- venhage, IJ. C. Susan, C. H. zoon, 1881. Een der groote voorrechten van de democratische richting onzer eeuw en het aan hare macht te danken constitutioneel koningschap is ook do wettelijke regeling der positie van het officierscorps van den Staat. Dertig jaren geleden kwam die regeling,, niet zonder tegenstand, als gevolg van artikel 58 der Grondwet, voor het Nederlandsche leger tot stand. Yoor het Indische leger bestaat zoodanige regeling nog niet. Reeds bij de discussiën over artikel 42 van het Indisch Regeeringsreglement nu bijna acht en twintig jaren geleden werd door de Volksvertegenwoor diging het verlangen te kennen gegeven, dat dergelijke regeling ook voor het Indische leger bij de wet mocht worden vastgesteld. De regeling, die bij koninklijk besluit van 1859 (A. O. R° 13 van 1860) tot stand is ge komen, heeft echter aan dien wensch niet voldaan. Men verwachte van ons geen resumé van hetgeen in en buiten de Volksvertegenwoordiging is verhandeld over het voor en tegen dier wette lijke regeling, speciaal voor het Indisch officierscorps. Wij zullen hier mede wachten tot dat het doodvonnis over de tegenwoordige regeling moet worden uitgesproken, en die tijd is nog niet daar. De oud-Gouverneur Generaal J. C. Baud heeft eens in de Staten-Ge- neraal verkondigd, dat wettelijke regeling voor het Nederlandsch officiers corps goed en een vereischte was, omdat dit corps uit landskinderen bestaat! „Maar in Indiézoo zeide hij „bestaat het leger niet uit landskinderen, bestaat het voor een groot gedeelte uit vreemden; om die reden zijn voor het Indische leger dergelijke voorrechten niet noodig". Met zoodanig argument ook toen echter niet het eenige kan thans geene dienst meer worden gedaan. Maar er waren nog andere argumenten

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 241