335
officier bij het Indische leger benoemd wordende, daarbij voorrechten kun
nen genieten alsof zij daarbij waren overgeplaatst. Artikel 21 van de Wet op
de bevordering, het ontslag, enz. der officieren bij de Zeemacht bevestigt
deze meening. Die officieren van de Administratie der Marine behoorden
immers ook tot de „militaire officieren der Zeemacht" Om bij het
Indische leger te kunnen overgaan, moesten zij eerst uit de zeedienst
ontslagen worden. Na zoodanig ontslag verliezen zij den rang van
officier. Yan eene overplaatsing bij het Indische leger in rang of in
rang en ancienneteit en de daaraan verknochte voorrechten kon der
halve geene sprake zijn. Zij konden slechts tot officier van Adminis
tratie bij het Indische leger benoemd worden. Eu bij zoodanige benoeming-
mocht hunne ancienneteit eerst rekenen van den datum dier benoeming,
zonder meer. Yoor officieren van het Nederlandsche leger geldt echter
die bepaling niet. Zoo werden dus voordeelen geschonken aan sommigen,
die er geen recht op hadden; anderen, die onder volkomen gelijke om
standigheden verkeerden, kregen die voordeelen niet; weêr anderen, die
op die voordeelen aanspraken mochten laten gelden, kregen ze evenmin.
Toch is die gunstige behandeling van sommige officieren der Militaire
Administratie, afkomstig van de Administratie der Marine, niet zoo klak
keloos gebeurd. Eerst waren zij bij hun overgang tot het Indische leger
niet bevoorrecht, wat hunne plaatsing op de ranglijst der officieren van
de Militaire Administratie bij dit leger betrof. Wat was er dan tusschen
het tijdstip van dien overgang, d. i. hunne benoeming tot officier bij dit
leger, en hunne in 1877 toegestane gunstiger plaatsing op die ranglijst
gebeurd Drie officieren van de Mariniers waren tot officier bij het
Indische leger benoemd en werden behandeld, alsof zij daarbij waren overge
plaatst. Zoodanige bevoorrechting is in strijd met artikel 26 van onze Rege
ling op de bevorderingDe officieren der Mariniers behooren toch ook tot de
„militaire officieren der Zeemacht'". Maar wie kon of wilde het koninklijk
besluit dier overplaatsing intrekken? Yan daar, dat sommige officieren
der Militaire Administratie, van de Administratie der Marine afkomstig,
later de zelfde voorrechten vroegen, als aan die officieren der Mariniers
waren toegestaan. Hadden zij niet groot gelijk? Er was een antece
dent en de Minister van Koloniën kon niet weigeren of hij had
het bewuste koninklijk besluit moeten intrekken, waarbij die offi
cieren der Mariniers bij hunne benoeming tot officier bij het Indische leger
onwettig waren bevoorrecht. Zoo ziet men, welke kracht een antecedent kan
hebbenHier was het een gevaarlijk precedent, dat, naar onze meening, niet
zoo zeer moet gezocht worden in eene begunstiging van sommige personen als