De normale oorlogsterkte eener compagnie wordt voor Europeesche
legers gesteld op 200 a 250 man, welke sterkte dan is berekend op
verlies bij de mobielmaking om de compagnie met 160 a 200
hoofden in 't veld te kunnen brengen.
Daar de veldbataljons van het Indische leger steeds geheel uit
voor de velddienst geschikte manschappen bestaan en zooveel mogelijk
voltallig worden gehouden, bovendien de noodige aanvulling van de
verliezen feitelijk aanwezig is bij de depóts en om bij de soort van
terrein, waarop men in Indiê oorlog voert, aan den eisch te vol
doen, dat de compagnie onder den invloed is van den commandant,
komt mij eene sterkte van 4 officieren en 150 man voldoende voor.
Bij eene doelmatige verhouding van kader en minderen, zal de
compagnie moeten bestaan uit:
1 kapitein,
3 luitenants,
1 sergeant-majoor,
1 fourier,
6 sergeanten, [12 bij Inlandsche compagniën, waarvan 6 Inlanders],
6 korporaals,
1 tamboer,
2 hoornblazers,
3 muziekanten en
130 fuseliers (124 bij Inlandsche compagniën).
Deze formatie is gebaseerd op eene indeeling in 3 sectiën, elk
door een luitenant gecommandeerd. Die indeeling eischt de te
genwoordige vechtwijze der Infanterie en ofschoon zij nog alleen
bij het Duitsche en Belgische leger is aangenomen, wordt zij door
vele kundige militaire schrijvers, waaronder vooral Lewalten zeerste
aanbevolen.
Yan de drie muziekanten per compagnie wordt door samenvoeging
de corpsmuziek gevormd. Tot nog toe heeft men wel erkend, dat
eene corpsmuziek noodig is en de vorming door fraaie orders aan
gemoedigd, doch in de formatie van een bataljon alleen de ka
pelmeester, onder den naam van stafhoornblazer, opgenomen, het
verder aan de corpscommandanten overlatende om personen voor
het muziekcorps aan te wijzen. Door de corpscommandanten worden