342
van een depótbataljon moeten worden behandeld. Hierbij moeten wij
echter de geregelde opvolging achterwege laten.
Immers voor de depótbataljons heeft hot geen nut, de onderdeelen
te behandelen, voor dat wij de totale sterkte van een depót kennen.
Bij die corpsen komen geene tactische beschouwingen te pas. Zij
vormen op zich zeiven staande gedeelten der Infanterie, welke, tot
richtiger beheer, in compagniën moeten worden opgelost en waarbij
alzoo juist het omgekeerde moet geschieden van wat bij de veld- en
garnizoensbataljons plaats vindt.
Kennen wij de elementen en hunne sterkte van een depót, dan
zal daaruit moeten worden afgeleid, uit hoeveel en welke soort van
compagniën zulk een corps moet bestaan.
IV.
Wij zullen nu overgaan, onze inzichten nopens de formatie van de
veld- en garnizoensbataljons aan te geven, ons voorbehoudende, die
voor de depótbataljons afzonderlijk te behandelen. Voor de veld-
bataljons komt het aantal van vier compagniën doelmatig voor.
Het bataljon vertegenwoordigt alsdan, buiten den staf, eene macht
van 600 man. Die sterkte rekent men in Europa niet genoegzaam,
doch de zelfde redenen, welke wij vroeger bij de bespreking van de
mindere sterkte eener compagnie aangaven, gelden ook voor het
bataljon. Nog dient men in aanmerking te nemen, dat een zeker
aantal veldbataljons over eene groote uitgestrektheid moet worden
verdeeld en dat het sterker maken van die corpsen zou moeten
leiden tot vermindering van het aantal en gevolgelijk tot oplossing
daarvan in gedeelten.
Nog eens: wij kunnen in Indié slechts over een beperkt aantal
manschappen beschikken; meer dan elders moet gewoekerd worden
met de krachten, die beschikbaar gesteld kunnen worden.
Dit dient ook in het oog te worden gehouden bij de beantwoording
der vraag: „hoeveel veldbataljons moet de Infanterie van het Indische
leger tellen."
Dat die vraag hier al dadelijk gesteld en beantwoord zal worden,
wordt gevorderd door de omstandigheid, dat bij de formatie van de
veldbataljons dient te worden gelet op hunne samenstelling, wat be-