352 -
Omtrent dit overzicht zijn geene toelichtingen noodig; het is uit
het behandelde onder III en IV hiervoren voldoende verklaard.
Er rest ons echter nog iets te zeggen over de verdeeling der
Inlanders naar de landaarden, waarmede, zoo als vroeger werd opge
merkt, rekening moet worden gehouden.
Het karakter van de verschillende volkstammen in den archipel
heeft er sedert jaren toe geleid, de Inlanders te onderscheiden naar
hunne herkomst. Het is hier de plaats niet om van de aangenomen
hoofdgroepen JavanenMaleiers, Madoereezen en Boegineezen de
bijzondere eigenschappen na te gaan.
Het hoofdelement onder de Inlandersnamelijk de Javanenbezit
juist het karakter om geene andere maatregelen noodig te maken
dan het tegengaan van desertién en daarvoor behoort ook nog
het onderscheid te worden in 't oog gehouden tusschen de Soen-
daneezen en de eigenlijke Javanenvooral bij hunne eerste in
deeling.
Ofschoon het niet mogelijk is, de vier hoofdgroepen geheel te ver
eenigen en vereenigd te houden, heeft de ondervinding echter geleerd,
dat het doel voldoende bereikt kan worden.
Op 1 Januari 1881 waren bij de Infanterie van het leger:
566 Boegineezen
351 Soendaneezen
274 Maleiers en
176 Madoereezen,
samen 1367 man. Dit aantal is bijna voldoende om het Inlandsch
personeel te verschaffen voor de 6 veklbataljons, die twee Europeesche
compagniëu hebben en deze bataljons zijn als van zeiven aangewezen
om de bedoelde Inlanders op te nemen, waardoor die corpsen volstrekt
niet in bruikbaarheid zullen verliezen.
Het bataljon, dat do Soendaneezen opneemt, zal natuurlijk niet in
de Soendalan&en moeten gelegerd zijn, terwijl de Madoereezen niet
behooren te worden ingedeeld bij een veldbataljon in Oost-Java.
Uit een politiek oogpunt is het verder aan te raden, de Boegineezen
en Maleiers in Midden-Java garnizoen te doen houden.
(Slot volgt.)