36S -
6. Voor adjudant-onderofficier.
Schriftelijk.
Zie N0 5.
Mondeling.
1. De Inwendige dienst.
2. De Garnizoensdienst.
3. De Recruten-, Compagnie-, Tirailleur- en Bataljonschool (niet
letterlijk).
4. Het voorschrift op de schietoefeningen.
5. Het reglement van Krijgstucht.
6. De Velddienst:
7. Do veldversterkingskunst als bij H° 5 en eenige bekendheid
met de pionierdienst, het slaan van loopbruggen, het maken van
vlotten, het aanleggen en vernielen van wegen, enz.
8. Op het terrein onderwijs geven in de Recruten-,Tirailleur- en
Compagnieschool en bij de bataljonsexercitiën de functiën van adjudant
onderofficier, pelotonscommandant en bataljonsadjudant weten te
vervullen.
Over het algemeen zijn de door ons in het tegenwoordige programma
gebrachte veranderingen, uitgezonderd het examen voor fourier, niet
van ingrijpenden aard te noemen. Mocht dit dan ook voor het geheele
kader niet wenschelijk zijn, ten opzichte van den fourier was het
noodzakelijk. Het denkbeeld, dat de fourier de minste onder de
onderofficieren van de compagnie is, moet eindelijk weg; de fourier
moet geen vergulde korporaal, maar een zeer geschikt onderofficier
zijn, die bovendien administratieve kennis bezit; de door den fourier
bij ons leger ingenomen positie moet zijn die van den sergeant-founer
bij het Fransche leger, waar men ook korporaals-iouner heeft; als
een gevolg hiervan moet dan ook niet de fourier, die sergeant wil
worden en dus eene gemakkelijker betrekking aanvaardt, oen examen
doen, maar integendeel de sergeant, die als fourier zich wil bekwamen
voor sergeant-majoor (zóó althans moet men het opvatten) door een
examen blijk geven van zijne administratieve kennis.
Ook het examen voor sergeant-majoor is moeilijker gemaakt; wij
hebben dit gedaan om in den vervolge te beletten, dat onderofficieren