371
standers van het vuren op groote afstanden heeft doen doorslaan,
dat toch in dien oorlog, o. a. vóór Plewna, de reserven van den aan
valler reeds op 1500 a 1800 M. belangrijke verliezen leden en dit,
niettegenstaande er bij de Turken van eene oordeelkundige leiding
van 'het vuur eigenlijk nog in het geheel geene spreke was en ten
slotte, dat naar zijne vaste overtuiging de Infanterie met haar vuur
„bestemd is om tot op 2000 M. met het granaatkartetsschot te concur-
reeren." Er nog op wijzende, hoezeer dc ondervinding op het oorlogsveld,
waar het infanterievuur op groote afstanden werd aangewend, geboren
werd meer uit ongeduld van den soldaat en uit instinctmatig gevoel
van zijn onmiddelijken aanvoerder dan wel uit overweging der hoogere
bevelhebbers, stelt Kapitein Van Dam Isselt eindelijk de vraag, welke
dan wel de verliezen der Russen zouden geweest zijn, zoo liet vuui
der Turksdie Infanterie wél ware geleid geworden door intelligente
aanvoerders, die dit gedurende den vrede, (wij cursiveerenzoo als de
Duitsche officieren planmatig beoefend hadden.
Voor wij verder gaan, wenschen wij acte te nemen van Van Dam
van Isselt 's eigene verklaring, dat de Duitsche officieren het infanterie
vuur op groote afstanden methodisch beoefend hebben, eene verklaring,
die te grooter waarde erlangt, nu, zoo als wij later zullen zien, de
Duitsche officieren, voor verreweg het grootste deel van hen, het door
hem gepreconiseerd vuren op groote afstanden verwerpen.
Hooren wij na Van Dam van Isselt den Kapitein Rooseboom in zijn
„Hedendaagsch Gevecht," blz. 249-269, dan leeren wij omtrent dat
vuren op verre afstanden zoo vele voor- en nadeelen tegen en weêi
kennen, welke verschillende schrijvers van naam dienaangaande geboek
staafd hebben, dat men na 20 pagina's lezens nog altijd met recht
weet, waaraan zich te moeten houden.
Het allereerst de dualistische theorie van von Elggerdie voor
schrijft, dat het vuur op groote afstanden uitzondering blijven moet,
doch dat het niet verstandig zoude wezen, wanneer men in beginsel
van zoodanig vuur zoude willen afzien en dat men in elk geval
beter zoude doen, zijne munitie te sparen, wanneer men van het
vuur geene goede uitwerking verwachten mag. Nog zegt von Elgger
dat het op den vijand een des te grooteren indruk maakt, als deze
dadelijk in het eerste oogenblik, wanneer het vuur geopend wordt,