383
bedoelde profetie van genoemden kapitein binnen een niet al te ge-
ruimen tijd wordt bewaarheid.
Bespraken wij hiervoren de werking van Artillerie tegen Infanterie
en omgekeerd, daarmede mag te gelijk geenszins worden geconclu
deerd tot het doelmatige en nuttige, dat ook 2 iiifanterieafdeelingen
op 1500 a 1700 M. het vuur op elkander moeten gaan openen.
Behalve toch dat een vuurgevecht tusschen Artillerie en Infanterie
wel onderscheiden moet worden van dat van Infanterie tegen Infan
terie, hebben wij hiervoren met verhoudingcijfers aangegeven, welke
reductie het aantal treffers in oorlogstijd ondergaat van dat, bij v-redes-
proeven verkregen. Bovendien is het nog zeer'de vraag of een 100
man Infanterie, die op 1500 M. op eene vijandelijke afdeeling van
gelijke sterkte haar vuur is gaan openen en die binnen 10 minuten
tijds een 40 tal patronen per man verschoten heeft, na verloop van
dien tijd met hun gedunden voorraad patronen niet minder sterk
geworden is dan de tegenpartij, die, stel tot 75 man ingekrompen, op
400 M. genaderd is met haar gansctien voorraad patronen.
Behalve de hiervoren vermelde proeven zijn wij in staat, nog met
een enkel woord mede te deelen, dat wij onlangs eene oefening op
de Vu(jliter\\Q\&& hebben bijgewoond in het bij het Nederlandsche leger
voorschriftmatige „eigenlijke gevechtsschieten", welke oefening, waarbij
een 100 tal der beste schutters op 1000 M. afstand al avanceereude
op door sectieschijven voorgestelde compagniescolonnes vuurden, ons
niet gunstiger heeft gestemd omtrent de door Infanterie te verkrijgen
treffers op groote afstanden.
De daarbij verkregen resultaten toch waren niet groot te noemen,
integendeel. Bovendien bleek ons toen ter zelfder tijd, hoe het onge
wapend oog op vlak terrein op 1000 M. afstand ter nauwernood eene
compagnie Infanterie in rij en gelid weet te onderscheiden anders dan
door het flikkeren der (in Nederland niet gebruineerde) geweren.
Ten slotte de toepassing op Indisch terrein, zoowel tegenover een
Inlandschen als buitenlandschen vijand.
Naar onze ondergeschikte meening behoeft de Infanterie van het
Indische leger tegenover een Inlandschen vijand, die vooralsnog geen
verdragend geschut of juist schietende geweren bezit, zelden of nimmer