390 -
wel niet uitdrukkelijk bepaald. Het tweede lid van bet artikel is daar
entegen nieuw; volgens de bestaande bepalingen is alleen aan onteerende
straffen bet verlies van de ridderorden verbonden, terwijl ten opzichte
van eereteekenen verschillende ten deele uiteenloopende bepalingen be
staan. Een algemeene vaste regel is echter wensclielijk.
Dat een officier, na door den rechter te zijn gecasseerd, met altijddu
rende ontzetting van het recht otn bij de. gewapende macht te dienen,
niettemin de onderscheidingsteekenen van getrouwe dienst draagt, is eene
stuitende tegenstrijdigheid.
Zonder dus bepaaldelijk het verlies dier onderscheidingsteekenen, door
het gemeene recht aan de onteerende straffen verbonden, uit te spreken,
bevat art. 9 een verbod om ze te dragen.
Dit heeft ten gevolge, dat eene eventueele herstelling' in de vorige po
sitie het recht om ze te dragen terug geeft.
Art. 10. Dit artikel omschrijft de straf van militaire detentie en wijkt
in verschillende opzichten van de bepalingen van het Crimineel "Wetboek
af. Yolgens dit wetboek is de straf verschillend, naar mate zij aan officieren,
onderofficieren of mindere militairen wordt opgelegd, terwijl niet bepaald
is, hoe zij door niet-militairen, bij art. 57 Crimineel Wetboek vermeld,
moet worden ondergaan. Het ontwerp, eene gelijke uitvoering voor allen
voorschrijvende, doet tevens vermelde leemte verdwijnen.
De onderscheiding, in de wijze van uitvoering, wenschelijk en onmis
baar bij de disciplinaire straf van arrest, is niet voldoende gerechtvaar
digd, wa,ar het bestraffing van misdrijven geldt. Voorts is een maximum
en minimum vastgesteld. Volgens de jurisprudentie heeft de detentie
thans een duur van eeii dag tot een jaar. Dikwijls heeft zich echter de
behoefte doen gevoelen aan eene vrijheidstraf van langer duur, die nog-
tans niet noodzakelijk met verbreking der dienstbetrekking gepaard gaat.
Door het wegvallen der cocardestraf is de verhooging van het maxi
mum nog wenschelijker geworden.
Het is mitsdien op twee jaren bepaald.
Voor de bepaling van het laatste lid bestaan gelijke redenen als voor
die van het vijfde lid van art. 7. Door hare toepassing verandert, overi
gens de detentie niet van aard. Zij behoudt het karakter van detentie,
maar wordt slechts op eene bijzondere wijze uitgevoerd.
Artt. 11 en 12. De bevoegdheid om in bepaald aangeduide gevallen
de dienstbetrekking van een veroordeelden militair te verbreken, komt
reeds in het Crimineel Wetkoek voor, en de gevallen, waarin daarvan
volgens het ontwerp zal kunnen worden gebruik gemaakt, bevatten geene