reilde onbekwaamheid, eene blijvende vermindering der staatsburgerlijke rechten, waaronder ook het recht om voor den Staat de wapenen te Yoe- ren behoort, te verbinden. Ook het gemeene strafrecht laat bij de min der zware straffen slechts eene tijdelijke opschorting' dier rechten toe. In navolging hiervan, heeft het ontwerp als mindere soort van vervallenver klaring eene tijdelijke ontzegging aangenomen. Daar men ook ten ge volge der jurisprudentie aan den naam van vervallenverklaring eene soort van onteerend karakter pleegt te hechten, is het wenschelijk voorgeko men, dien naam voortaan uitsluitend voor de dienstverbreking met blij vende onbekwaamheid te bezigen. Zoowel dc vervallenverklaring als de ontzegging is thans uitdrukkelijk uitgebreid tot de betrekking van de zoogenaamde militaire geëmploieerden, dat zijn die personen, die zonder tot het krijgsvolk te behooren, in dienst van het leger werkzaam zijn en ingevolge de bepalingen van art. 5 van het Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te lande en art. 4 van het Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te water, ook binnen de daaraan gegeven grenzen aan de militaire wetten zijn onderworpen. Hoewel de naam van militair geëmploieerde in die artikelen niet voorkomt, wordt hij elders (artt. 195, 196 en 208 Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te lande) voor die categorie van personen gebezigd en is hij ook in het ontwerp tot aanduiding van die personen overgenomen. Art. 13. De bevoegdheid tot degradatie is in vele gevallen onontbeerlijk, waar een feit gepleegd is, hetwelk niet veroorlooft, den onderofficier in het bezit van zijn graad te laten; volgens art. 36 Crimineel Wetboek moet zij altijd aan de oplegging van de straf der slagen voorafgaan en is zij ook noodzakelijk aan de cocardestraf verbonden, welke volgens het Crimineel Wetboek steeds met de straf van slagen gepaard gaat. Bij de afschaffing dier slagen is eene nieuwe regeling noodig. Het is echter niet mogelijk, de gevallen waarin zij noodig is, met nauwkeurigheid te bepalen, omdat in plaats dier straffen de detentie treedt en deze straf ook kan opgelegd worden ter zake van feiten, welke degradatie niet nood zakelijk vereischen. De beslissing zal steeds blijven afhangen van bij zondere omstandigheden, te voren niet op te geven. De rechter zal in elk geval hebben te overwegen of de veroordeelde al dan niet na de veroordeeling het moreele overwicht zal kunnen behouden, hetwelk de superieur tegenover zijne minderen noodig heeft. Tevens' is in afwijking van art. 38 Crimineel Wetboek als beginsel aangenomen, dat de gede gradeerde wel op nieuw kan bevorderd worden, maar niet hersteld in zijn vorigen graad.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 313