397
bevoegdheid tot het wegzenden met een briefje van ontslag, met name in
het tweede lid van art. 31 van het Reglement van krijgstucht, aan de straf
van slagen verbonden, behouden blijft.
Art. 4 brengt in art. 29 van het Reglement eene wijziging, die moet
worden aangemerkt als een noodzakelijk gevolg van art. 13, al. 1 en 2,
van het ontwerp van wet tot wijziging van het Crimineel Wetboek voor
het krijgsvolk te lande.
Voorloopig verslag der Tweede Kamer.
Bij Koninklijke boodschap van den 17den Juli 1877 worden ingediend
twee ontwerpen van wet tot wijziging van:
1°. het Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te lande;
2°. het Reglement van Krijgstucht voor het krijgsvolk te lande.
Het afdeelingsonderzoek van die ontwerpen gaf aanleiding tot de vol
gende opmerkingen
Algemeene beschouwingen.
1. Praealabele vragen. Door sommige leden werd de wenschelijkheid
uitgesproken, dat de Regeering zich nader zou verklaren of zij zich geheel
met de van de vorige Regeering overgenomen ontwerpen vereenigt. Men
merkte op, dat dit niet noodzakelijk uit het enkele feit der overname
voortvloeit en evenmin bij overgenomen wetsontwerpen altijd het geval
is geweest. De aard der bij het onderzoek gerezen bedenkingen laat
het niet onverschillig, welke de meening van de tegenwoordige Ministers is.
Eveneens werd vooraf de verbindbaarheid van het wetboek en het
reglement ter sprake gebracht. Men herinnerde, dat zij zonder voorafgaande
beraadslaging waren tot stand gekomen en niet behoorlijk waren afgekon
digd. Wel is waar had de Hooge Raad de verbindbaarheid aangenomen,
maar men wenschte aan de Regeering de vraag te richten of, zoolang
niet het geheele onderwerp op nieuw werd geregeld, niet een middel te
vinden ware om aan de wettelijke kracht van wetboek en reglement een
hechteren grondslag te geven.
2. Is deze partieele herziening wensclielijk? De meerderheid van hen,
die aan het onderzoek deel namen, gaf te kennen, dat zij zich om prac-
tische redenen wel met deze voordracht zou kunnen vereenigen. Niet
tegenstaande de groote bezwaren tegen iedere partieele herziening, inzonder
heid het gevaar, dat eene partieele wijziging de vooral in dit geval zoo
dringend noodzakelijke hervorming van het militair strafrecht en de mili-
20