402 Daarbij diende het tegenwoordig stelsel, om geene lijfstraffen op te leggen aan schepelingen, behoorende tot het vaste corps, in dien zin gehandhaafd te worden, dat degenen, die niet tot dat corps behooren, eene klasse van discipline vormen, aan lijfstraffen bij disciplinaire vergrijpen onderworpen; dat zij uit die klasse bij voortdurend goed gedrag tot het vaste corps overgaan, terwijl omgekeerd uit dat corps tot de klasse van discipline overgaan of teruggevoerd worden de schepelingen, die het wegens wan gedrag verdienen. Op deze wijze zou nagenoeg, op den voet als bij de landmacht, eene beperkte categorie van schepelingen overblijven, die onder strengere tucht moet staan, maar terwijl bij de landmacht, ook voor deze, lijfstraffen wegens de betere gelegenheid tot vervanging wellicht gemist kunnen worden, zouden voor de zeemacht die straffen zonder twijfel behouden moeten blijven. Een ander gevoelen, dat zich in ééne afdeeling deed gelden, wilde do lijfstraffen voor de landmacht als ultima ratio behouden bij de klasse van discipline, opdat daar de mogelijkheid blijve bestaan om onwilligen en koppigen het hoofd te leeren buigen en tot rede te brengen. Vooral die lieden werden bedoeld, die alleen nog voor lichamelijke pijn gevoelig zijn, maar deze dan ook, als zij op die wijze gevoelig overtuigd worden, dat hun onwil of lijdelijk verzet niet baat, zich gewillig onderwerpen en dikwijls oppassende en geschikte militairen geworden zijn. Men heeft daarbij overigens met lieden te doen, die in hunne jeugd verdiende ver maningen minder in zachte woorden dan in den vorm van stompen en slagen ontvangen hebben. Er zijn voor dergelijke gevallen zoodanige waarborgen voor te schrijven, dat do straf niet dan slechts in den uitersten nood worde toegepast. Tegenover dit gevoelen wees echter de meerderheid in die zelfde afdeeling 1°. op het ongebruik, waarin, volgens de verklaring der Regeering, de lijfstraffen bij de landmacht reeds bijna 40 jaren verkeerden, als overtuigend bewjjs, dat zij zonder eenig bezwaar kunnen gemist worden2°. op de juiste meening, geuit in de Memorie van Toelichting van het wetsontwerp betreffende het Reglement van krijgstucht voor de landmacht, dat militairen, die voor geene andere straf gevoelig zijn dan voor die van slagen, behooren weggezonden te worden uit de dienst, die toch van zulke personen geen baat heeft. In verband met deze gedachtenwisseling werd in de bedoelde afdeeling herinnerd, dat in de Memorie van Beantwoording betreffende het wetsont werp van 1868/69, pag. 5, ad art. 13, door de Regeering werd medegedeeld, dat men een paar jaren vroeger begonnen was, de militairen, bij eene

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 323