403 klasse van discipline geplaatst, aan de vestingwerken van Naarden te doen werken; dat dit op hun gedrag een zeer gunstigen invloed heeft gehad; dat aan dien arbeid uitbreiding was gegeven en in verband daarmede de proef genomen werd of do straf der slagen geheel kan worden gemist. Men wensehte te weten, welk gevolg deze verschillende maatregelen hebben gehad. In een zeer absoluten zin werd in eene andere afdeeling eindelijk nog de meening geopperd, dat van eene afschaffing der „lijfstraffen" eigenlijk niet gesproken mocht worden, waar de voornaamste lijfstraf de dood straf behouden blijft, een behoud zoo onvereenigbaar met den tegen- woordigen staat, der beschaving en den algemeenen geest onzer wetgeving, dat deze wetsontwerpen daarom alleen reeds niet aannemelijk zijn. Uit sluitend in tijd van oorlog zou men de doodstraf voor enkele gevallen willen behouden zien. II. In de tweede plaats werd de voordracht geoordeeld door leden, bij wie de bezwaren tegen partieele herziening zwaarder wogen dan de ur gentie van de afschaffing der lijfstraffen. Met bevreemding hadden deze leden gezien zoowel de indiening der ontworpen door de vorige Regeering als de handhaving door deze. Zij herinnerden, dat reeds in 1 van het Voorloopig Verslag over het wetsontwerp tot wijziging van den eersten titel van het strafwetboek voor het leger, ingediend in de 2',(' zitting van 1867/68, zeer ernstige bezwaren tegen de toen voorgestelde partieele her ziening waren in het midden gebracht, die zelfs, toen dat ontwerp in de zitting van 1869/70 op nieuw was ingediend, bij het onderzoek in de af- deelingen, blijkens het Voorloopig Verslag, bladz. 1, door de meerderheid met klem werden herhaald (zie gedrukte stukken 2de zitting 1867 68, 33, zitting 1868/69, 34, on 1869/70, 30). Het weinig gunstig onthaaldat die ontwerpen destijds ontmoet hebben, mag wel als de voornaamste reden worden aangemerkt, waarom ze gedurende acht jaren onafgedaan zijn blijven liggen. Is nu, sedert die jaren verloopen zijn, partieele herziening meer aanne melijk geworden? Men kon dit niet toestemmen. Even als vroeger blijft het ook nu eene waarheid, dat het een onbe gonnen werk is, wetboeken partieel te willen verbeteren, die van het eerste tot het laatste artikel zóó slecht, zóó verouderd, zóó geheel in strijd zijn met de eischen, die de tegenwoordige tijd stelt ten opzichte van de strafwetgeving in het algemeen en van de militaire in het bijzonder. Men zeide, dat men hier te doen heeft met een Augiasstal en deze niet partieel kon worden schoongeveegd. In de Memorie van Toelichting van

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 324