405 van het gemeene recht zon moeten worden afgewacht. Ook in die vér- onderstelling reeds is de partieele herziening, gelijk zij hier is voorgedra gen, niet gerechtvaardigd; maar zeker is zij dit niet, wanneer men mag aannemen, dat „de betrekkelijk lichte taak" der vaststelling van nieuwe militaire wetboeken, zich aansluitende aan de bestaande burgerlijke straf wetgeving, ook een betrekkelijk niet al te langen tijd zal vorderen. Plaatst men zich intusschen op het standpunt der Regeering, waarin ligt dan de dringende urgentie, die deze partieele herziening rechtvaardigt? De Memorie van Toelichting op het ontwerp betreffende het wetboek voor het leger noemt in de eerste plaats de noodzakelijkheid van de af schaffing der lijfstraffen, met name voor de zeemacht, maar met het gevolg, dat ook het wettelijk behoud dier straffen bij de landmacht niet te recht vaardigen is. Over de vraag of de lijfstraffen bij de zeemacht moeten worden afge schaft, zijn reeds hierboven de verschillende daaromtrent geuite meeningen medegedeeld. Aangenomen, dat die afschaffing, even als die van de lijstraffen bij het leger is urgent, moet zij dan noodwendig ten gevolge hebben, dat èn de wetboeken èn de reglementen van krijgstucht al de wijzigingen moeten ondergaan, die hier voorgesteld zijn? Men kon daarop geen bevestigend antwoord geven. Wel beweert de Memorie van Toelichting, 11, 2, dat die afschaffing eene geheele her ziening van het strafstelsel van de zeemacht noodzakelijk maakt, maar men zag, voor zooveel de lijfstraffen bij het wetboek voor de marine bedreigd worden, in art. 20, alin. 13, 14 en 15, in verband met de artt. 10 en 13 van het ontwerp tot wijziging van dat wetboek, het bewijs, dat de zaak vatbaar is voor afzonderlijke regeling, zonder de partieele herziening van dat wetboek verder uit te strekken, terwijl ook de herzie ning van het reglement van krijgstucht voor de marine zich zou kunnen bepalen tot de wijziging der disciplinaire straf van slagen van handdaggen, in art. 29 voorgeschreven. Op deze wijze zou aan de urgentie, voor zoover de marine betreft, kunnen voldaan worden. Afschaffing van de lijfstraffen bij het leger zou op den zelfden voet kunnen plaats hebben, zonder aan de herziening van wetboek en reglement grootere dimensiën te geven. Die afschaffing intusschen zou alleen iven- schelijk zijn uit eerbied voor de wet, die feitelijke afschaffing ongeraden doet zijn en om eene bijna onmogelijke reactie tegen het onbruik, waarin de lijfstraffen bij het leger geraakt zijn, te keeren. Maar aan urgentie die de voorgestelde partieele herziening van wetboek en krijgstuchtre- glement voor de landmacht zou rechtvaardigen,- valt zeker niet te denken,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 326