408
treft, het verschil met de artt. 24 en 20 der wetboeken, die vervanging der
geldboete door arrest of detentie voorschrijven, inderdaad te gering is om
daarin een motief van urgentie te vinden.
2°. De wijziging van het strafstelsel komt in hoofdzaak neder op ver
vanging van de krui wagenstraf door militaire gevangenisstraf op de
ontneming aan die straf van een onteerend karakter op de afschaffing-
der infamante cassatievan het wegjagen als eerloozen schelm of het als
schelm aan den wal zetten en op afschaffing van de lijfstraffen (behal
ve de doodstraf).
Over de laatste afschaffing is reeds vroeger gesproken.
Voor de kruiwagenstraf is reeds sedert laiig de gewone gevangenisstraf
in de plaats getreden. In voorloopige bestendiging van dien feitelijken
toestand ligt geen overwegend bezwaar.
Omtrent het onteerende karakter der kruiwagenstraf zijn de gevoelens
verdeeld. Men zie Pols, vllet crimineel wetboek voor het krijgsvolk te lande
met eene toelichting f blz. 162 en vlg.die op zeer gewichtige gronden de
juistheid betwist der jurisprudentie, die de kruiwagenstraf tot eene ont
eerende verklaart. Waar echter de jurisprudentie dit karakter aannam,
daar kon het recht van gratie het remedie verschaffen, gelijk het dit
ook menigmaal verschaft heeft.
Het wegjagen als eerloozen schelm en het als schelm aan den wal
zetten zijn als afzonderlijke hoofdstraffen, blijkens het verslag over de gerech
telijke statistiek van 1876, blz. XXXI, in onbruik geraakt, terwijl de
straf van cassatie, als alleen op officieren toepasselijk, uit den aard dei-
zaak zelden wordt uitgesproken, gelijk dan ook van 1871 1876 geene
veroordeeling tot die straf heeft plaats gehad. De eenige wijziging,
behalve die van de lijfstraffen bij de marine, waaraan het karakter van
urgentie niet geheel ontbreekt, is de afschaffing bij de landmacht van de
cocardestraf, die blijkens die statistiek t. a. pl., gepaard met detentie,
nog dikwerf wordt toegepast en inderdaad de nadeelige gevolgen heeft,
welke op blz. 3 der Memorie van Toelichting van het ontwerp betreffende
het wetboek voor het leger geschetst worden. Ook dit gebrek intusschen
bestaat reeds sedert 63 jaren. Bij de ontegenzeggelijke mogelijkheid dei-
vaststelling binnen een niet lang tijdsverloop van zuiver militaire wet
boeken geldt het hier mede een betrekkelijk niet zoo overwegend bezwaar;
terwijl, even als omtrent de lijfstraffen bij de marine, een hoogst een
voudig en spoedig' tot stand te brengen wetsvoorstel eene gemakkelijke
oplossing zou geven, zonder dat het noodig is, daarom aan herziening
van het militair strafstelsel eene uitbreiding te geven, die de grootste ge-