409 breken der militaire strafwetgeving toch niet wegneemt. 3°. Het onderwerp van de artt. 16 en 17, 17 en 18 der beide ontwer pen de wetboeken betreffende. De juistheid van de toepassing der daar bedoelde bepalingen van het gemeene recht op het militaire strafrecht is niet tegen te spreken. Maar ook hier wordt liet kenmerk van urgentie gemist, omdat de toepassing reeds feitelijk door den militairen rechter is in het leven geroepen; terwijl toch nog de meest essentieele bepalingen der strafvordering, zoo als verval der straffen door den dood, door zin neloosheid, door verjaring, blijven ontbreken. 4°. De bepalingen, vereischt tot toepassing van het nieuwe strafstelsel op de militaire wetboeken, en de transitoire slotbepaling staan in geen verband tot de vraag der urgentie. De in deze paragraaph in de tweede plaats geleverde bijdrage tot de ontkennende beantwoording der zoo even herinnerde vraag heeft niet ten doel, in het algemeen de juistheid der voorgestelde wijzigingen te betwis ten, maar alleen te doen uitkomen, dat het belang van schier geene en kele dier wijzigingen opweegt tegen dat eener radicale herziening dei- militaire wetboeken en dat, bij de mogelijkheid eener betrekkelijk spoe dige volledige herziening, de urgentie van de voorgestelde wijzigingen op den achtergrond geraakt, terwijl, mocht men die urgentie al ten opzichte van een paar onderwerpen willen doen gelden, voorziening mogelijk is, zonder dat de omhaal noodig is eener herziening, die toch de grootste gebreken onverbeterd laat. 4. Meerdere urgentie van de herziening der militaire strafrechts pleging. Bij de bespreking van dit onderwerp stelde men al dadelijk op den voorgrond, dat bij den aandrang op deze herziening niet uit het oog- wordt verloren het verschil tusschen de rechtspleging voor landmacht en zeemacht, waar het geldt misdrijven voor den vijand en die in tijd van vrede gepleegd; voor de zeemacht bovendien, waar het geldt misdrijven, gepleegd in volle zee of in den vreemde, ook in tijd van vrede. Ofschoon ook in de bedoelde exeeptioneele gevallen nieuwe wettelijke regeling hoogst wenschelijk is, zou men voor's hands tevreden zijn, indien eindelijk eens de verbetering der rechtspleging in gewone gevallen met kracht werd aangevat; want het is bedroevend, tot de erkentenis te moeten komen, dat, terwijl voor de herziening der strafwetgeving ten minste nog herhaalde pogingen zijn aangewend, omtrent de zaak der strafrechtspleging gehandeld wordt, als hadde men met een goeden, althans dragelijken toestand te doen. En toch geldt het eene reeds 63 jaren lang onveranderd gebleven rechtspleging, die, althans wat de krijgsraden aangaat, de voornaamste

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 330