410 waarborgen mist, welke de burgerlijke rechtspleging gedurende nog langeren tijd reeds geniet en waaromtrent het voldoende zal zijn, te wijzen op het openbaar en oraal debat; op mondelinge verdediging; op de positie van een auditeur-militair, die te gelijk aanklager, verdediger en juridieke raadsman van den krijgsraad is; op de oorzaak van het laatstgenoemde gebrek, de opdracht aan militairen van de toepassing van wetten, die rechtskennis kan vorderen; terwijl bij de zeekrijgsraden nog daarbij komt, dat daarbij niet eens fungeert een rechtsgeleerde auditeur of fiscaal, maar die functiën, te gelijk met die van secretaris van den raad, worden waargenomen door officieren van administratie, die voor de vervulling dier taak geene opleiding hoegenaamd genoten hebben. Hoe achterlijk wij in dit opzicht zijn, kan ook hier wederom blijken uit het voorbeeld van België, in welk land onze rechtspleging bij de landmacht nog in werking is, maar toch reeds bij een arrêté van het provisioneel gouvernement van 8 November 1830 openbaarheid der terechtzittingen van de krijgsraden werd voorgeschreven en mondelinge verdediging der beklaagden toege laten. Men bepaalde zich tot de cpgenoemde hoofdgebreken, waarbij echter nog kan gevoegd worden de anomalie, die de berechting van misdrijven door opper- en hoofdofficieren oplevert, in vergelijking tot andere officieren of mindere militairen, daar de eerste voor het Hoog Militair Gerechtshof terecht staan, zonder appel of revisie, de laatste voor de krijgsraden met appel op dat hof. Al die grieven tegen den bestaanden toestand worden nog verzwaard door het feit, dat nu reeds 30 jaren lang het grondwettelijk voorschrift, dat de vonnissen van den militairen rechter even zoo aan het toezicht van den Hoogen Raad onderwerpt, als die van den burgerlijken rechter, eene doode letter blijft. Men vroeg of een dergelijke stand van zaken langer mag voortduren. Men wilde volstrekt niet geacht worden, de rechtvaardigheid van de rechtspraak der krijgsraden in twijfel te trekken; maar daardoor kan nimmer gerechtvaardigd worden het voortbestaan eener rechtspleging, die de waarborgen, welke de levensbeginselen zijn der burgerlijke strafrechts pleging, aan den militair onthoudt, die hem zelfs, waar het ten minste commune delicten geldt, zoo al niet aan zijn natuurlijken rechter, althans ten onrechte aan den gewonen burgerlijken rechter onttrekt. Mocht, zelfs wat deze laatste misdrijven betreft, het belang der militaire discipline eene rechtspraak eisehen, waaraan ook militaire rechters deelnemen, waarom zou het beginsel van een gemengd collegie, dat reeds bij het

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 331