413 delicten. Is deze meening juist, dan zou de jurisprudentie kunnen veranderen, en men vroeg daarom of liet niet wensclielijk ware, dat van de toepasselijk heid van het gemeene recht op' commune delicten, ook wat aangaat ver zachtende omstandigheden, meer stellig bleek. Art. 2, alin. 1. De vervallenverklaring is eene bijkomende straf (zie art. 4). Maar daarom is het niet logisch, dat de uitspraak voorafga aan die van de hoofdstraf. Alin. 2. De ontzegging van art. 12 is van tijdelijken aard. Men vroeg of er niet gevallen zijn, waarin bij veroordeeling tot eene niet-onteerende straf van het gemeene recht, de veroordeelde moet beschouwd worden voor altijd ongeschikt te zijn voor den militairen stand. Zoo is art. 21 van het Crimineel Wetboek bij tal van sententiën toegepast op het crimen nefandum in het openbaar gepleegd. Zie Pols 1. 1., pag. 152. Art. 3, alin. IHoe zal art. 2, alin. 2, der wet van 1864 worden toege past? De subsidiaire gevangenisstraf, aan een militair opgelegd, kan niet op den voet der correctioneele gevangenisstraf worden ondergaan. Hoe dan? Op de zelfde wijze en in de zelfde gevangenis als de militaire gevangenis straf (art. 7), dan wel als de militaire detentie (art. 10)? Uit alin. 2 zou men een antwoord in laatstgemelden zin kunnen afleiden, maar de bedoeling moet duidelijk blijken. Is de overgangsbepaling van art. 10, alin. 2, der wet van 1864 in alin. 1 begrepen? Art. 21 ontwerp is hier niet toe te passen. Art. 4. Men vroeg, waarin het onderscheid bestaat tusschen vervallen verklaring en cassatie. Bij vergelijking van art. 11 met art. 8 blijkt, dat het effect het zelfde is. Hierop 'werd geantwoord, dat cassatie alleen wordt opgelegd aan officieren, hetgeen nu niet meer volgt uit art. 32 van het Crimineel Wetboek, dat bij art. 20 van het ontwerp wordt ingetrokken, maar uit het speciale deel van het Wetboek. Daarenboven is cassatie eene hoofdstraf, vervallenverklaring eene bijkomende. Art. 5, alin. 1. In knielende houding. Waarom? Bestaat daarvoor eene bijzondere reden? Hoe, als de veroordeelde weigert te knielen? Door een voldoend aantal militairen. Deze woorden kunnen veilig wegvallen. Alin. 2. Eerloosverklaring. Men vroeg of deze straf niet onredelijk is tegenover iemand, die na weinige o ogenblikken zou worden ter dood ge bracht? Daartegen werd opgemerkt, dat zij recht van bestaan heeft daar gratie altijd mogelijk is, terwijl het bovendien voor velen geenszins onver schillig is, op welke wijze zij den dood ingaan, en zoover de straf ook afschrikkend moet werken, de eerloosverklaring, vooral voor den soldaat, een gewichtig' element mag genoemd worden. 21

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 334