415 verbetering heeft gegeven, uit de dienst zal worden weggezonden. Vol gens art. 14 zou een militair, die den in het vonnis bepaalden tijd in eene klasse van discipline heeft doorgebracht, naar zijn corps moeten terug- keeren, onverschillig of hij al dan niet verbeterd is. Daardoor zou het belang der krijgstucht zeer lijden. Hiertegen werd evenwel aangevoerd, dat de wetenschap, dat men uit de dienst zal worden verwijderd, wanneer geene blijken van verbetering waargenomen worden, voor velen een prik kel zal zijn om zich niet te verbeteren en de klasse van discipline een gereed middel om van de dienst ontslagen te worden. Art. 15. In de Memorie van Toelichting wordt gezegd, dat het 2de lid van art. 146 der militiewet stilzwijgend zal vervallen. Men achtte dit juist, maar vroeg of het niet beter ware, eene uitdrukkelijke bepaling dienaangaande in de wet op te nemen. Artt. 16 en 17. Deze artikelen dienen om de algemeene beginselen van het gemeene strafrecht op het militaire strafrecht toe te passen. Maar men mist bepalingen omtrent de opschorting en vernietiging van vonnissen, het' ophouden en te niet gaan van vervolgingen en straffen en herhaling van misdrijf. Wat het laatste betreft, volgt de toepassing van art. 11 der wet van 1854 bij een commun delict, na voora.gaande ver oordeeling wegens een commun delict, uit art 1 van het ontwerp, maar hoe 1°. bij een militair delict na voorafgegaan militair delict; 2°. bij een militair delict na voorafgegaan commun delict; 3°. bij een commun delict na voorafgegaan militair deliet? Daarin is niet voorzien, hetgeen te eerder opmerking verdient, omdat bij de wet van 3 Maart 1852 (Stauts- blad N°. 20) voorzien is in de gevolgen van eene voorafgegane veroor deeling tot militaire straf bij een later gepleegd burgerlijk delict Art. 16, alin. 1. In verband met het voorbehoud in den aanhef, wees men er op als nader bewijs van het slechte gehalte van het Crimineel Wetboek, hoe in de enkele gevallen, waarin de poging bij dat wetboek wordt strafbaar gesteld, de zaak geregeld is. Zoo wordt poging tot de sertie, in tijd van vrede door een officier gepleegd, bij art. 155 gestraft met cassatie en inhabiliteit; terwijl volgens art. 133 de officier, die in tijd van vrede deserteert, maar binnen 14 dagen zich vrijwillig in arrest be geeft, eenvoudig wordt gecasseerd. Dus wordt de poging zwaarder gestraft dan het volbrachte misdrijf. Art. 17. Toerekenbaarheid. De afschaffing van art. 16 Crimineel Wet boek doet de vrees ontstaan, dat, vooral in geval van insubordinatie, het beroep op dronkenschap straffeloosheid zou kunnen ten gevolge hebben, hetgeen hoogst nadeelig op de krijgstucht zou werken.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 336