416 Samenloop van misdrijven. De artt. 207 en 208 Wetboek van Straf vordering zullen dan toepasselijk zijn. Maar hoe? Volgens het gemeene recht is het zwaarste misdrijf dat, hetgeen met de zwaarste straf wordt gestraft. Welke de zwaarste straf is, volgt zonder bezwaar uit de bur gerlijke strafwetgeving. Maar welke is te dien aanzien de verhouding' der militaire straffen in art. 4 Moet de volgorde der hoofdstraffen of welke andere maatstaf hier gelden, bepaaldelijk ten opzichte van gevan genis en cassatie? Deze vragen schijnen schier onoplosbaar, wanneer men in de Memorie van Beantwoording van 186970, pag. 7 ad art. 19, de Regeering zelve ziet erkennen, dat eene gestreng logische gradatie in het oude strafstelsel ten eenenmale ontbreekt en dat dit gebrek alleen kan hersteld worden bij herziening van het speciale deel. Een nieuw bewijs, hoe herziening van het geheel der militaire strafwetgeving gevorderd wordt. Art. 19. Sommige leden hadden bedenking tegen de naar hunne meening al te groote vrijheid, den rechter in de keuze der op te leggen straffen gegeven. Men wees op alinea 4, 5 en 6, waarbij de keus gelaten wordt tusschen langdurige gevangenis en enkele cassatieook op de slotalinea. Andere leden achtten die vrijheid geen bezwaar. Juist bij den militairen rechter is, naar hun oordeel, groote ruimte van straffen noodzakelijk, omdat de omstandigheden hier meer nog dan elders een overwegenden invloed kunnen hebben op de zwaarte, ja op den aard van het misdrijf. Het laatste lid van art. 20 van het ontwerp voor de marine komt hier niet voor. Wordt dus in het wetboek voor de landmacht gevangenis of bannissement als bijkomende straf bij de cassatie nergens gevonden? Alin. 5. Is de uitdrukking inhabiliteit juist en in overeenstemming met de terminologie van het Crimineel Wetboek? Art. 32, n°. 2, van dat Wetboek, spreekt van onbekwaamheid. Alin. 10. In art. 141 is geeue sprake van de straf van slagen met het wegzenden als eerloozen schelmmaar alleen van het wegjagen als eerloozen schelm. De redactie is dus niet juist en leidt daarenboven tot de opmer king, dat voor laatstgemelde straf, die volgens art. 44 Crimineel Wetboek ook op zich zelve kan worden uitgesproken, geene andere straf in art. 19 is aangewezen. Aan deze bedenking ware te gemoet te komen door ali nea 10 te lezen: „De straf van slagen met het wegzenden als eerloozen schelm of van dit laatste alleen wordt voor de gevallen enz." Art. 20. Bij dit artikel werd nog nader aangedrongen op de afschaffing van art. 17. Onder referte aan hetgeen te dien aanzien reeds is opgemerkt, kon .men niet nalaten, nogmaals op het zonderlinge feit te wijzen, dat hot meest veroordeelde voorschrift niet zou vervallen. Heeft dit feit zijn grond

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 337