417
in de onmisbaarheid van het artikel, dan blijkt slechts te meer, hoezeer
eene geheele hervorming dringt.
Art. 21. Art. 52, alm. 2, transit, wet zal niet gemakkelijk zijn toe
te passen. Het is moeilijk uit te maken, welke straffen in art. 19 al dan
niet lichter zijn. Is bijv. cassatie met eerloosheid lichter dan militaire
gevangenisstraf van 515 jaren? (Zie art. 19, alinea 4). Zou men bijv.
niet kunnen aannemen, dat bij een officier het eergevoel meer geldt dan
tijdelijke berooving zijner vrijheid? De Regeering erkent in de toelichting
van art. 9 zelve de moeilijkheid om de verhouding tusschen de afgeschaf
te en de nieuwe straffen te regelen.
Ontwerp tot wijziging van het Reglement van
krijgstucht voor het krijgsvolk te lande.
Art. 2. Is sluiting in de boeien wel noodig, vroegen sommige leden.
Waartoe, als men toch uit een gevoel van mensehelijkheid het kromsluiten
verbiedt Berooving van de vrijheid met de noodige maatregelen, ter
voorkoming van ontvluchting, schijnt voldoende. Anderen waren van oor
deel, dat het boeien voor verregaand weerbarstigen of kwaadwilligen niet
zal kunnen worden gemist, zoowel met het oog op de veiligheid van hen
zeiven en anderen als om behoorlijk de tucht te handhaven.
Men vroeg wijders, waarin nu die sluiting in de boeien, na het vervallen
van de kromsluiting, zal bestaan?
Art. 4. Zijn onder onderofficieren ook korporaals begrepen? Art. 2
Crimineel Wetboek lost die vraag ton aanzien van het Wetboek op. De
artt. 28, 29 en 30 van het Reglement laten daaromtrent twijfel over.
Nota van den Heer Lenting.
Gebruik makende van de bevoegdheid, die art. 27 van het Reglement
van Orde geeft, veroorlooft zich de ondergeteekende zijne bezwaren tegen
het wetsontwerp, houdende wijziging in het Crimineel Wetboek voor het
krijgsvolk te lande, te ontwikkelen.
I. Naar zijne meening moet de herziening van de militaire rechtspleging
die van het militaire strafrecht voorafgaan, of althans zoude de herziening
der beide wetboeken gelijktijdig moeten plaats hebben. Do militaire
rechtspleging is zóó lijnrecht in strijd met algemeene beginselen, die tegen
woordig worden gehuldigd, mist zoo zeer alle waarborgen eener goede
rechtsbedoeling, dat het bevreemding moet wekken, dat zij niet eerder