443 politieke fout te hebben begaan door Aljeh, op de wijze als in 1873 is geschied, onder Nederlandsche heerschappij te brengen. Een te vroeg ontslapen staatsman, behalve een der kundigste officieren van het Nederlandsclie leger, ook, volgens het oordeel zijner bitterste tegenstanders, met zeldzame staatkundige talenten, helderen blik en be nijdenswaardige redenaarsgave bedeeld, de man die in waarheid de ziel en de leider van het ministerie Kappeijne was en eenmaal eene groote rol in den strijd der politieke- partijen in Nederland zoude spelen, wij bedoelen den Majoor J. K. H. De Roo van Alderwerelt, was in 1874 reeds volksvertegenwoordiger, toen de thans gepubliceerde officieele bescheiden, met andere, ter kennisneming aan de Staten-Generaal werden gezonden. Wat was het oordeel van dien man over het beleid van den toenmaligen Minister en den Gouverneur-Generaal, in zake den Atjehschen oorlog? Het kan zijn nut hebben, dat oordeel, zeven jaren na dato, (1) in herin nering te brengen en hier in extract over te nemen, nu sommigen beweerd hebben, dat de Gouverneur-Generaal van 1873 niet anders heeft kunnen handelen dan gedaan is. Waarop" zeide De Roo van Alderwerelt„is de bewering gegrond, dat de eerste expeditie noodzakelijk was om te voorkomen, dat wij ons niet geplaatst vonden voor het fait accompli eener buitenlandsche in menging"? „Hetgeen door mij vernomen is en de leden der Vertegenwoordiging hebben meer vernomen dan het publiek heeft mij tot eene geheel andere slotsom geleid. Ik vrees geene tegenspraak, wanneer ik beweer, dat de Regeering hier te lande, tijdig genoeg om het vertrek der eerste expeditie te voorkomende stellige wetenschap heeft gehaddat er geen ziveem van vrees meer behoefde te bestaan voor vreemde inmenging. (1) De moreele (2) zekerheid, dat wij van geene enkele buitenlandsche Mogendheid iets had den te duchten, werd reeds veel vroeger, werd reeds in het begin van Maart verkregen. Ik zoude meer kunnen zeggen. Maar ik wensch den afgetreden Landvoogd, die waarlijk gedurende zijn verblijf in Indië niet op rozen geslapen heeft, niet harder te vallen dan noodig is". „De eerste expeditie was niet noodzakelijk om een fait accompli te voorkomen. Neemt men dit aan en ik herhaal, dat daaromtrent geene tegenspraak mogelijk is dan verschijnt die expeditie in een geheel ander (1) „De Generaal De Stuers over Atjeh". Zie „Het Vaderland" van 15 April 1875, N° 88. (1) De cursiveering is van den schrijver. (2) Idem.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 366