444 licht. Want dan rijst de vraag: waartoe die expeditie? Waartoe vooral die expeditie uitgezonden met zulk eene koortsachtige haast, op het meest ongeschikte tijdstip, wat het seizoen betreft, zonder zich den tijd te gunnen meer berichten in te winnen en de troepen zoo goed te bewapenen als bij latere uitzending mogelijk zoude zijn geweest? Wat was er tegen om de expeditiezoo men deze dan volstrekt wilde 6 maanden later te doen ver trekken „Maar ik ga verder. Was het wel goed een oorlog aan te vangen met een land en een volk, waarvan men nagenoeg niets wist, terwijl hetgeen men wist men behoefde zich slechts de woorden: Atjeh is een wespennest van den Generaal Michiels, een bevoegd beoordeelaar, te herinneren wel geschikt was om van zulk eeno onderneming terug te houden? Zeker, het was noodig tegenover Atjeh krachtiger op te treden, al is er, zoo als mij later gebleken is, overdrijving geweest in hetgeen men het verraad van Atjeh heeft genoemd. Maar had men zich niet kunnen bepalen tot het zenden van eenige schepen en het bezetten van een paar eilanden? En zoo men het noodig achtte ons gezag ook in Atjeh te vestigen een maatregel, waarvan de noodzakelijkheid ook door mij wordt erkend was dan een oorlog daartoe het eenige of zelfs het beste middel"? „In Indië zijn wij, zoo ik mij niet bedrieg, altijd verder gekomen met ons oude. beproefde stelsel van langzame afbrokkeling dan met zulke geweldige maatregelen. Is eenmaal een oorlog te land begonnen, dan heeft de staatsman den loop der gebeurtenissen niet meer in de hand. Hij is dan afhankelijk van den gang van zaken op het oorlogstooneel. Hij staat dan voor het onbekende, en men gaat nooit verder dan wanneer men niet weet, waarheen men gaat." „In mijn oog is er slechts één reden, en die is ook voldoende, waarom wij ons gezag over Atjeh moesten uitbreiden: de raison d'etatdie niet toelaat, dat in het noorden van een eiland, reeds voor drie-vierden aan ons gezag onderworpen, een onafhankelijk rijk blijve bestaan, bewoond door een lastig en twistziek volk, waarvan de nabuurschap met het oog op het behoud van de rust op Sumatra voor ons gevaarlijk was of worden kon. Maar Atjeh kon aan ons gezag worden onderworpen, zonder dat het werd gebracht onder ons rechtstreeksch bestuur, en dit laatste lag aanvankelijk ook niet in de bedoeling. Had men evenwel niet beliooren te voorzien dat een oorlog, een rechtstreeksche aanval, licht tot dat re sultaat kon leiden" „Daarom schijnt mij de oorlog met Atjelivooral zoo als de zaken nu

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 367