eenmaal het stokbewaarderschap van dat geheime archief aan anderen moest overgegeven worden, die er een eerlijker gebruik van zouden maken. Langzaam, zéér langzaam kwam men tot de overtuiging, dat in dat boek onjuistheden van de grofste soort schuilen; want de krachtenwaar over zij, die den moed hadden om aan het onderzoek te tijgen, konden beschikken, waren niet te vergelijken met die, welke zij slechts voor het grijpen hadden, die, door machtige invloeden geholpen, dat onderzoek telkens wisten te verijdelen. Maar zij, die zich uit belangeloosheid en overtuiging aan dien ongelijken worstelstrijd hadden gewijd, wisten wat zij wilden. Zij hadden zich met ernst en studie op dien strijd voorbereid. Al ontbrak hun de juridische opleiding van de hoofden der tegenpartij en hunne trawanten, gezond verstand is eene gave der natuur en logica is niet bij uitsluiting het deel der juristen. Zij hadden de zwakke zijden der tegenpartij ontdekt en zij verschenen welgemoed in het strijdperk. Een dier weinige strijders is de Generaal P. G. Boomsoud-Minister van Oorlog en Chef van den Generalen stal van het Nederlandsche leger tijdens den Fransch-Duitschen oorlog. Het laatste mag niet onopgemerkt blijven. Het is een der kwartieren van zijn gekroonde wapen. Het is tevens de maatstaf voor het gezag, dat hem in de critiek van het politiek en oorlogsbeleid vóór en tijdens de eerste Atjehsche expeditie onbetwistbaar mag worden toegekend. Niemand zal toch zoo kleingeestig kunnen zijn, dat gezag niet te erkennen, omdat Generaal Booms een Hollandsch Generaal nooit in het Indische leger heeft gediend. Wij achten het voor het belang der goede zaak, die deze opperofficier verdedigt, zelfs een geluk, dat hij Indië nimmer gezien heeft. Dit verhoogt de waarde zijner critiek, omdat men hem vreemd aan Indische toestanden, Indischen clubgeest, waaraan, naar beweerd wordt, slechts weinigen zich ongestraft kunnen onttrekken; vreemd vooral aan die Bataviasche clique," die er, zoowel volgens den gedienstigen adjudant des Heeren Loudon als volgens den Generaal Van Swieten in zijn „Waarheid omtrent onze vestiging in Atjeh," steeds op uit was, den Gouverneur-Generaal in alles den voet dwars te zetten bezwaarlijk op ééne lijn stellen kan met zoo vele anderen, die beschuldigd werden, van de Mf/e//quaestie slechts eene ^ersoreenquaestie te maken. Wie kan zoo iets beweren van den Generaal Boomsna lezing zijner verschillende opstellen over de eerste Atjehsche expeditie Wie zal, 1. Zie „De Gids," 1875, ïf 2. 2. Over de eerste expeditie tegen Atjeh. Een antwoord aan Generaal De Sitters1875.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 369