448
onderwerp terug te komen" en dieper te grijpen dan bij vorige gelegen
heden geschied is
Het was niet voldoende, dat de Generaal Booms voor de vierde maal
uit officieele bescheiden het onbillijke en eenzijdige der beoordeeling, over
de chefs der eerste Atjehsche expeditie geveld, had aangetoond, de tegen
partij moest nogmaals hare wapenen aangorden. In den „Indischen Gids''
van verleden jaar traden twee nieuwe pleitbezorgers voor den Heer London
vrij uittartend tegen den Generaal Booms opde Heeren A. en Z., met
hunne bedenkingen tegen zijne critiek over de eerste expeditie en hare
enquete. In hoeverre de Heer Loudon in deze pleitbezorgers handiger
mannen heeft gevonden dan in den gedienstigen adjudant, aan wie hij
zijne verdediging met volkomen gerustheid kon toevertrouwen, blijkt en
dit wordt wederom bewezen uit officieele stukken uit de hier aange
kondigde brochure van Generaal Boomsdie de bedenkingen dezer pleit
bezorgers geene hoogere waarde kan toekennen dan die van een „leek"!
Leeken kunnen niettemin nog belezenheid hebben. De nieuwe pleitbe
zorgers des Heeren Loudon schijnen echter, door het gemis daarvan, den
eisch niet te kennen voor oene bestrijding van eene historische critiek als
Generaal Booms leverde. Zij plaatsen zich op het bekrompen, zij het ook
voor hen te vergeven standpunt, dat de mislukking der eerste Atjehsche
expeditie enkel toe te schrijven is aan de fouten der chefs en niet inde
eerste plaats en hoofdzakelijk aan het regeeringsbeleid van den Gouver
neur-Generaal Loudon. Welk ernstig geschiedschrijver zal b. v. de fouten
der Fransche regeering in Spanje tijdens Fapoléon I en in Mexico tijdens
Napoleon III aan het beleid der uitvoerders van de bevelen der regeering
wijten, zonder die fouten in de eerste plaats aan de politiek van het hoofd
van den Staat toe te schrijven? Zouden A. en Z. soms tot de beruchte
Commissie van enquete hebben behoord Dan begrijpen wij volkomen
het door hen in hunne historische critiek ingenomen standpunt en de
krenkende bejegening, die de leiders dier expeditie wederom, in hunne
laatste proeve van historischen arbe id, hebben ondervonden. Intusschen
denke men niet, dat daarin berust wordt.
Op de edelmoedigheid en rechtvaardigheid van den op een dwaalspoor
gebrachten tijdgenoot valt wel is waar eerst dan te rekenen, wanneer door
De eerste Atjehsche expeditie en liare enquête. Historische kritiek. (Indische
Gids, I, 1880.)
Bedenkingen tegen de „historische critiek" van Generaal Ver spy ck en Generaal
Booms Indische Gids, I, 1881.)