453 derofficier en 105 officieren van het leger in Nederland en de Marine; er ontbraken dus aan de formatie reeds 181 Indische officieren, daarbij de 23 vreemdelingen, die zich voor vijf jaar als officier van Gezondheid geëngageerd hebben en derhalve evenmin Indische officieren zijn, niet eens mederekenende. De Minister vindt den toestand daarom zoo kwaad niet, meldt op pag. 28 van zijn in Juli 1881 opgemaakt ver slag, dat „kan gezegd worden, dat de verliezen, die het actief dienend officierscorps leed, ruimschoots gedekt werden" en „dat het daarbij op merking verdient, dat het aantal uit Nederland buitengewoon gedetacheerde officieren niet noemenswaardig toenam", zoodat „de verhouding tusschen de cijfers der sterkte en der formatie aanzienlijk beter werd" en zelfs, wat de Infanterie betrof, „op het einde des jaars" (1880) „een overcompleet van 30 officieren" bestond en concludeert dan op pag. 29 van zijn verslag, dat „de tegenwoordige sterkte van het officierscorps in Indië geene aan leiding meer gaf om detacheering naar Indië onder de officieren van het leger" in Nederland „aan te moedigen", om die vier maanden later toch weder, met behulp van den Minister van Oorlog, aan te moedigendoor bij circulaire officieren van 6 a 7 jaren dienst, tegen eene gratificatie van 1000, voor eene vijfjarige detacheering bij het Indische leger over te halen! Zoodanige poging zal zeker niet mislukken, maar dan vragen wij in ernst of zij niet strijdt tegen alle pogingen des Ministers om den toestand geruststellend te noemende opleiding voor officier der Cavalerie in Indiè op te heffen, „daar in de behoefte aan officieren bij dat wapen zonder eenig bezwaar door uitzending uit Nederland kan worden voorzien", als of deze wijze van aanvulling de zekerste envooralde goedkoopste is dan vragen wij, waarom ook de opleiding voor officier der Artillerie in Indië tegen 1 Juli 1882 opgeheven moet wordendan vragen wij, waarom tegen dat tijdstip het aantal élèves der Militaire school te Meester-Cornells „Sedert 1 Juni 1880"zegt de Minister op pag. 29 van het verslag„islaatst- vermelde som ook als normaal bedrag aangenomen i oor de gratificatie (voor uitrusting), toe te kennen aan officieren die hier te lande voor het Indisch leger worden benoemd". "Waarom? ,,De ondervinding toch heeft geleerd"luidt 's Ministers antwoord „dat de vroeger toegekende gratificatie van 600 voor een luitenant", let wel, „geheel ontoereikend" was „voor het doel, waarmede zij gegeven wordt, d. i. dekking der kosten van uitrusting." Dat is alleszins billijk. Maar niet billijk is het, dat terwijl de gratificatie in Nederland op f 1000 is gesteld, de aan den in het zoo veel duurdere Indië benoemden officier te betalen gratificatie op hoogstens 720 en 820 is gebleven! Daaraan heeft de Minister, schijnt het, niet gedacht.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 376