478 teren duur waren, niet zoozeer op deze nadeelen gelet, de Atjehsche oorlog heeft er ons met des te meer nadruk op gewezen, toen wij, nadat die oorlog twee jaren onze beste troepen had beziggehouden, gedwongen werden, zonder examen korporaals en sergeanten aan te stellen, onder wie er waren, die nauwelijks hun naam konden schrij ven. Is het wonder, dat wij ons, na die ondervinding, scharen aan de zijde van hen, die de Corpsscholen opgeheven wenschen te zien en ons heil meenen te vinden in de oprichting van eene afzonderlijke instelling' tot vorming van kader? Door aan één der depötbataljons de taak op te dragen, ook voor de opleiding van kader te zorgen, zou wel is waar aan de hoven geopperde bezwaren te gemoet kunnen worden gekomen, maar dan zou dat corps te uitgebreid en het zoo hoog noodige toezicht voor den corpscommandant te bezwarend worden. Wenschelijker zou het zijn, de bedoelde inrichting te koppelen met de Militaire schoolmet den directeur daarvan als chef, wiens werkkring dan natuurlijk zeer uitgebreid, maar toch niet te drukkend zou wor den, vooral indien het plan verwezenlijkt wordt, het aantal élèves op die school van 116 tot 50 te verminderen. Dit zou het voordeel hebben, dat het militair onderwijs alsdan in ééne hand vereenigd zou zijn, terwijl de aanschaffing der benoodigde leermiddelen minder kostbaar is. Even als bij het Instructie- Bataljon te Kampen zou bovendien gebruik gemaakt kunnen worden van de verkregen kennis der élèves van het hoogste jaar dier school. Ook daar geven de onderofficieren, die den cursus hijwonen, school onderwijs aan de jongelingen en dat het niet schaadt aan hunne,, eigene studiën, blijkt uit de gunstige resultaten, door hen gewoonlijk op de officiersexamens verkregen. In Indiéwaar men onder de onderofficieren bijna geene geschikte onderwijzers zelfs voor de Pupillenschool te Gombong kan vinden, zou zulk een maatregel aanbeveling verdienen, al zou er ook iets tegen te zeggen zijn. Op die wijze 25 (het geheele aantal Sedert 1877 is liet corpsonderwijs op de posten in Atjeh weder verplichtend gesteld, doch tot primo 1879 met weinig succes, daar de bezettingen dier posten telkens een deel uit moesten maken van de ageerende colonnes.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 401