521 klasse van discipline niet te rechtvaardigen. In verband met deze gedachtenwisseling verlangde eene der afdeclingen te vernemen, welke het resultaat was geweest van de, blijkens de Memorie van Beantwoording bij het wetsontwerp 1868/69, bladz. 5, ad art. 13, voor eenige jaren genomen proef om de militairen, in de klasse van discipline geplaatst, aan de vestingwerken van Naarden te doen werken, om aan dien arbeid uit breiding te geven en de straf der slagen ook in de klasse van discipline geheel te kunnen missen. Op die vraag is reeds vroeger antwoord gegeven in de Memorie van Beantwoording bij het wetsontwerp 1869/1870 (Gedrukte stukken n°. 30), bladz. 6 ad art. 13. Blijkens bet daar medegedeelde, was het resultaat zeer ongunstig en werd er op nieuw machtiging ver- jeend om in die gevallen, waarin alle andere middelen uitgeput waren, bij uitzondering de straf van slagen weder te doen toepassen. Eindelijk werd in eene andere afdeeling nog de meening geopperd, dat van eene afschaffing der „lijfstraffen" eigenlijk niet gesproken mocht worden, waar de voornaamste lijfstraf, de doodstraf, behouden blijft, een behoud, naar men meende, zoo onvereenigbaar met den tegenwoordigen staat der beschaving en den algemeenen geest onzer wetgeving, dat deze wetsontwerpen daarom alleen reeds niet aannemelijk zouden zijn. Uitsluitend in tijd van oorlog zou men de doodstraf voor enkele gevallen willen behouden zien. Te dien opzichte zij op gemerkt, dat de uitdrukking „lijfstraffen" gebruikt is in den zin, waarin zij te genwoordig vrij algemeen gebruikt wordt en naar welken ze onderscheiden zijn van de levensstraffen. Die onderscheiding is trouwens volkomen juist, om dat de levensstraffen op een geheel ander denkbeeld berusten dan de lijfstraffen. De reden waarom in 1870 de doodstraf in het militaire recht ten deele is behouden, was geene andere dan nooddwang; van daar dat ze werd beperkt tot die gevallen, waarin werkelijke nooddwang kan geacht worden te bestaan, waar de dood des misdadigers noodig is tot verdediging van het leven van anderen. Zij werd mitsdien alleen behouden in tijd van oorlog en in tijd van vrede (buiten het met oorlog gelijk staande geval, dat men zich bevindt voor een vijand, aan wien niet op regelmatige wijze de oorlog is verklaard), voor het enkele geval van militair oproer, opstand, samenzwering, samenrotting of muiterij aan boord, gepleegd in volle zee of in den vreemde. Bij zoodanige misdrijven kan de enkele aanwezigheid aan boord van de hoofden of raddraaiers een dreigend gevaar zijn voor het leven van de andere schepelingen. Wanneer dus, zoo als in het eenig uitgezonderde geval, geene mogelijkheid bestaat, de misdadigers van boord te verwijderen en elders in hechtenis te stellen, meende men de bevoegdheid om hen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 446