523
hoofd buige voor de wet en dat het door allen afgekeurde strafstelsel
weder toepassing erlange. Dat evenwel niet aile door de tegenwoordige
voorstellen beoogde verbeteringen reeds door de praetijk zijn ingevoerd,
wordt in het Yerslag zelf, aan het einde dezer paragraaph onder 1°, 2°
on 3° door de daarin gedane opnoeming erkend.
In zooverre is het Yerslag billijker dan de daaraan toegevoegde nota,
die, alleen de straf van slagen en kruiwagenstraf vermeldende, wegens
de feitelijke afschaffing daarvan aan de gronden der Regeering groöten-
deels hunne kracht ontzegt, niet bedenkende, dat, wat de Marine betreft,
de afschaffing nog geen feit is en dat eene wettelijke afschaffing der lijfstraf
fen bij de Marine het wettelijk behoud bij de landmacht onmogelijk maakt.
Het andere argument, dat eene gedeeltelijke verbetering aan den aan
drang tot geheele herziening een deel van zijne kracht zou ontnemen, kan
moeilijk worden beschouwd in vollen ernst te zijn aangevoerd.
Het zou ook getuigen van weinig vertrouwen op de eigen stelling, dat
het geheel van het militair recht zoo slecht is, dat partieele verbetering
weinig of niets zal kunnen baten en alléén eene geheele herziening urgent
zou zijn. Maar hoe dit ook zij, waar vooralsnog geen uitzicht bestaat, dat
eene geheele herziening weldra zal kunnen tot stand komen, gaat het niet aan,
die verbeteringen af te wijzen, die zonder bezwaar kunnen worden tot stand
gebracht en den toestand althans houdbaar zullen maken. Stelt men zich toch
de vraag of er uitzicht bestaat, dat spoedig eene algeheele herziening zal tot
stand komen, dan kan het antwoord niet anders dan ontkennend zijn. De gron
den daarvoor zijn in de memorie van Toelichting aangevoerd en niet ontze
nuwd. Eene herziening van het militaire strafrecht mag niet geschiedén,
tenzij met nauwe aansluiting aan het gemeene recht en waar eene
geheele herziening van dat recht ernstig is aangevat en zelfs reeds bij
de Vertegenwoordiging aanhangig gemaakt, kan van eene afdoende her
ziening van het militaire strafrecht, op den grondslag van het thans
nog bestaande gemeene recht, geene sprake zijn. Maar evenmin kan het
aanhangig ontwerp van een Strafwetboek vooralsnog tot grondslag ge
nomen worden. Eerst wanneer de behandeling van dat ontwerp zoó ver
is gevorderd, dat met grond kan worden voorzien, wanneer het tot wet
zal zijn verheven en in welken zin het ontwerp alsdan zal zijn gewijzigd,
kan het ontwerpen van een nieuw militair wetboek op de grondslagen
van het toekomstige strafwetboek onderhanden worden genomen. De
tegenwoordige wetsvoordrachten zullen, tot wet verheven, daartoe de beste
voorbereiding zijn. Niet alleen wordt daarbij dan het denkbeeld eener
nauwe aansluiting aan het gemeene strafrecht reeds, voor zooverre met