528
ficieren wordt toegepast, is inderdaad onnoodig, omdat zij nergens tegen
anderen wordt bedreigd.
Art. 9, alin. 2. De beperking tot Nederlandsche orden schijnt meer
juist. Daarvoor alleen toch behoeft onze wet te zorgen. Voor de vreemde
orden zorge de wet van het land, waartoe die orden behooren. Omdat
iemand zich in onze dienst slecht gedroeg, daarom moeten de in die dienst
verkregen eereteekenen vervallen. Zijne verdiensten in den vreemde, tegen
over andere Regeeringen, schijnen daardoor niet te worden gewijzigd.
Art. 10, alin. 3. De eerste opmerking, betreffende eene schrijf- of
drukfout, die hier insloop, is juist. Wat de bijvoeging betreft van de
laatste alinea van art. 7, is het wenschelijker, een vorm te kiezen, die,
zonder de gevangenisstraf en detentie te assimileeren, aan het bezwaar
tegen afzonderlijke huizen van detentie, naar het cellulaire stelsel ingericht,
te gemoet komt.
Art. 12, alin. 3. De bedoeling is, dat die rechten verloren gaan. Eene
enkele schorsing is niet bedoeld en zou ook geen zin hebben. Het is
trouwens niet meer dan rationeel, dat de militair, die wegens misdrijf uit
de dienst ontslagen wordt, geene aanspraak kan maken op de rechten,
die hij bij een regelmatig verkregen ontslag zou bekomen.
Art. 14. De oprichting van het algemeen depot van discipline had
plaats bij Koninklijk besluit van 21 November 1850, n°. 70 (Recueil Mi
litair 1850, bl. 310). Bij artt. 22 tot en met 27 van dat besluit werd
de bestemming en inrichting bepaald. Het in art. 27 bedoelde voorschrift
omtrent de behandeling en het beheer der manschappen werd uitgevaar
digd den 14den Februari 1851 Recueil Militair 1851, bl. 64) en een
nieuw voorschrift gegeven onder dagteekening van 24 September jl., n°.
56 Recueil Militair 1878, I, bl. 887). Dat voorschrift houdt verband
met art. 31 van het Reglement van krijgstucht voor het krijgsvolk te
land, waarop de plaatsing in eene „afzonderlijke of tweede klasse" eigen
lijk berust.
Dat het beter zou zijn, gelijk liet Yerslag doet opmerken, „den tijd,
waarvoor de veroordeelde in eene klasse van discipline geplaatst wordt,
niet bij het vonnis te bepalen, maar aan den commandant de bevoegdheid
te geven, de geplaatsten, zoodra zij daarop aanspraak hebben, tot de klasse
der verbeterden te doen overgaan, en zoodoende des te eerder naar hun
corps terug te zenden", die meening wordt door de Regeering gedeeld en
uit dien hoofde is dat beginsel in het aangehaalde nieuwe voorschrift dan
ook opgenomen. Wat echter verder in het Yoorloopig Yerslag wordt voor
gestaan, „dat hij, die gedurende een vol jaar geene blijken van verbete-