530
werken, die vrees mist een redelijken grond. De opheffing van eene uit
een strafrechtelijk oogpunt volkomen onverdedigbare uitzondering op deze
regelen kan nimmer gevaar van straffeloosheid doen ontstaan, daar een
beroep op dronkenschap door de militaire vierscharen evenmin als door
de burgerlijke rechters als grond van ontoerekenbaarheid zal worden
aangenomen.
Art. 19. Daar men zich bij de aanwijzing der vervangende straffen
zoo nabij mogelijk aan de bestaande bepalingen heeft gehouden, bekomt
de rechter door deze voordracht geene meerdere vrijheid dan hij thans
bezit. Alleen de voorlaatste alinea geeft eene meerdere vrijheid, die
echter wel door niemand zal worden afgekeurd.
In het Wetboek voor de landmacht is de straf van gevangenis of ban-
nissement nergens uitdrukkelijk als bijkomende straf bij de cassatie bedreigd.
Slechts in één geval (art. 199) komt bannissement facultatief voor als
bijkomende straf bij de kruiwagenstraf. Hoe weinig kans er ook besta,
dat van deze faculteit ooit gebruik worde gemaakt, is het toch beter,
haar te doen vervallen door eene soortgelijke bepaling als in art. 20 van
het ontwerp voor de Marine.
Alin. 5. In het speciale deel van het Crimineel Wetboek wordt de
tweede soort van cassatie gewoon]ijk aangeduid onder den naam van
cassatie met inhabiliteit. Men zie bijv. artt. 102, 155, 164, 196.
Alin. 10. De hier voorgestelde wijziging is geheel onnoodig. Uit de
omschrijving der straf in art. 44 Crimineel Wetboek volgt, dat het weg
jagen als een eerloozen schelm altijd gepaard gaat met stokslagen. De
straf van het wegzenden als eerloozen schelm is dan ook de zelfde, die
elders wordt omschreven als de straf van de slagen met het wegjagen of
wegzenden uit de dienst als een eerloozen schelm. In de voordracht koos
men de laatste uitdrukking, als zijnde de in art. 26 Crimineel Wetboek
gebezigde.
Art. 20. De ondergeteekenden beamen al wat tegen art. 17 Crimineel
Wetboek wordt aangevoerd en zouden niets liever doen dan ook van dit
artikel de afschaffing voorstellen. Het is echter ondoenlijk, zonder eene
geheele herziening van het bijzondere deel. Ieder, die, zij het slechts
oppervlakkig, kennis neemt van het Wetboek en de toepassing, die het
moet vinden, zal het inzien, dat het zedelijk onmogelijk is, art. 17 thans
af te schaffen. Die afschaffing zou de grootst mogelijke verstoring te
weeg brengen en den grond voor eene redelijke, gelijkmatige toepassing
der militaire strafwet, gelijk de rechtspraak thans geeft, doen vervallen.
Art. 21. Br bestaat weinig grond tot vrees, dat de toepassing van art.