567 De uitbreiding van het officierspersoneel van den Generalen staf met 1 kapitein was noodig.^ „Tot dusver is bepaald dat de adjudant van den legercommandant kan behooren tot den Generalen staf, in welk geval een officier minder beschikbaar is voor het hoofdbureau. Deze regeling werkt belemmerend op den dienst bij dat bureau en het is om die reden, dat de adjudant des legerbevelhebbers, volgens het nieuwe formatietableau voortaan in zijne betrekking altijd deel zal uitmaken van den Generalen staf, zonder aan het hoofdbureau een officier te ontnemen." Eindelijk neeft de ondervinding „geleerd, dat bij het meervermelde hoofdbureau een afzonderlijke archivaris voor het beheer van de voor een groot deel ge heime stukken van dat bureau onontbeerlijk is." Eindelijk heeft men ook ingezien, dat de betrekking van militairen commandant der Padangsche bovenlanden eene sinecure en een plaatselij ke commandant te Padang daarentegen hoog noodig is. Moge men ook spoedig inzien, dat de commandant der Infanterie te Willem/niet langer noodig is. Dien kolonel zoude men commandant der 2° militaire afdee- ling op Java kunnen maken en in zijne plaats een luitenant-kolonel plaatselijken commandant te Willem I benoemen, waardoor de beschik baar komende Generaal-Majoor thans een officier van het wapen der Infanterie inspecteur of chef van het wapen zoude kunnen worden. Yerder is bij de begrooting er op gerekend, dat de twee compagniën Afrikanen door Europeanen vervangen worden. Daardoor krijgt men een veldbataljon Infanterie van 4 compagniën Europeanen. Moet die formatie zoo blijven? Wij gelooven het niet. Zoodra er een 19, 20° en 21c ba taljon worden opgericht, zal het, met het oog op de bezwaren der suppletie uit Europa, o. i. verstandig zijn, dat bataljon uit 2 Europeesche en 2 Inlandsche of, nog beter, uit 1 Europeesche en 3 Inlandsche compagniën te doen bestaan. In het laatste 'geval zal de oprichting van 3 nieuwe veldbataljons weinig bezwaar hebben. Omtrent eene toekomstige, eigene bezetting van Atjeh en onderhoorig- lieden zwijgen de begrootingstukken. Wij mogen echter aaunemen, dat de voor Atjeh bestemde troepenmacht niet langer, als in strijd met de leger- formatie van 1853, uit op Java en Sumatra's Westkust te huis behooren- de gedeelten van het veldleger zal bestaan. Yoor bezettingstroepen mo gen de reMbataljons Infanterie niet worden gebruikt. Dit is meer dan eens in dit tijdschrift onder de aandacht gebracht. Waardeering verdient het streven des Ministers, dat hij veel tracht te bezuinigen op de schatten, die voor het materieel van het leger, den magazijnsvoorraad, uitgegeven worden. Daarop kan nog meer bezuinigd

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 492