569 ,~Wat is er geworden van den arbeid der Commissie, aan welke in 1879 is opgedragen het onderzoek naar de verhoudingen tusschen het Neder landsche en Nederlandsch-Indische leger, en welke ook omtrent de Indische brigade geadviseerd heeft? Sedert heeft men daarvan niets vernomen." Daarop antwoordt de Minister: „Het rapport van de in 1879 bijeengeroepen commissie is in den loop dezes jaars (18öl) bij het Depar tement van Koloniën ontvangen. Omtrent de uitvoerbaarheid harer voor stellen is de ondergeteekende in overleg getreden met den Minister van Oorlog." Dat rapport is sedert bij het Indisch legerbestuur ontvangen- Wij gelooven, dat het in portefeuille zal blijven, hetgeen wenschelijk is. Eene zaak, die in den laatsten tijd nog al in het Indische leger besproken is geworden, ontsnapte niet aan de aandacht der Volksvertegenwoordiging. Volgens de nieuwe legerformatie zouden de afdeelings- en gewestelijk militaire commandanten en de plaatselijke commandanten voortaan niet alleen meer uit het wapen der Infanterie worden getrokken. „Bedriegt men zich niet" zegt de Tweede Kamer „dan was de grondgedachte van de formatie van 1853 om de hoofden der gewestelijke staven te kiezen uit de officieren der Infanterie." Volkomen juist. En in de memorie van toelichting bij die formatie staat zeer duidelijk, ivaarom dat gedaan werd. Volgens tableau IV, sub D der nieuwe legerformatie zal men echter voor de vervulling dier betrekkingen ook officieren van andere wapens kunnen kiezen. Ofschoon de Minister niet zegt waarom hetgeen zeker in dit geval, waar het eene voor het wapen der Infanterie zeer ingrijpende wijziging geldt, niet overbodig ware geweest weet men toch zéér goed uit de overgelegde stukken, wat zijne bedoeling is. De Tweede Kamer schijnt echter die bedoeling niet begrepen te hebben en vraagt„Gaarne zou men vernemen of het de bedoeling is te dien opzichte verandering in den vroegeren toestand te brengen en zoo ja, willen wijzen op het bezwaar dat dan daardoor ontstaat, voor zooverre geldt het toezicht op de exercitiën en oefeningen, enz. der Infanterie, welke onder rechtstreek- sche controle van de hoofden der gewestelijke staven staan, terwijl het geen twijfel lijdt of de controle van alle détails bij elk wapen is in den regel het best toevertrouwd aan een officier van dat wapen." En de Mi nister, die toch zelf moet weten, wat hij bedoeltantwoordt daarop„Het is geenszins de- bedoeling om door de nieuwe vaststelling der formatie eenige verandering te brengen in de thans geldende regelen voor de be noeming van hoofdofficieren bij den gewestelijken en plaatselijken staf. Mocht in dit opzicht wijziging van den bestaanden toestand noodig ge oordeeld worden, dan zou zulks nader een afzonderlijk punt van overwe-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 494