39
die veertig jaren oud is en nog weinig na liet verlaten der militaire
school gestudeerd heeft. Maar de officier, die reeds in zijne leerjaren
d. i. den luitenantstijd, is begonnen te werken en dat 10 a 11 jaren
lang heeft gedaan, krijgt daarvan zoo veel hebbelijkheid, dat hij het
in zijne volgende militaire loopbaan niet meer verleeren zal.
Ofschoon het ons niet meer gegeven zal zijn, de resultaten van
dit stelsel van bevordering te beleven, wanneer het voor het Indische
leger ingevoerd mocht worden, omdat het waarschijnlijk nog vele
jaren duren zal, eer men daartoe voor ons leger zal overgaan, ver-
meenen wij toch, dat die resultaten de vergelijking kunnen doorstaan
met de middelen, welke tegenwoordig toegepast worden om goede
hoofdofficieren te verkrijgen.
Wat wij wenschen is, dat men onze officieren beter leere kennen
en meer profijt trekke van de mate van ontwikkeling, die zij bij hunne
benoeming tot officier in het leger medebrachten. Wij moeten daar
mede, in het belang van ons leger, meer woekeren dan tot dusverre
gedaan werd. Waarlijk, wie zich de moeite wil getroosten, binnen-
kantsche waarheden omtrent personen en toestanden in het leger te
leeren kennen, zal moeten erkennen, dat zoo vele talenten sluimeren
en blijven sluimeren, omdat daarvan zoo weinig partij wordt getrokken
en de prikkel van hoogerhand in den vorm van belooningen of zelfs
van aanmoedigingen zoo zelden gevoeld wordt. Waarlijk, er zijn nog vele
goede officieren. Waarom zouden zij zoo veel minder zijn dan van
het leger in Nederland? Zij, die van de Militaire Academie afkomstig
zijn, hebben immers het zelfde onderricht genoten als hunne kame
raden in Nederland? En zij, die uit de gelederen geteeld zijn, moesten
immers bijkans voor het meerendeel volgens de zelfde programma s
geëxamineerd worden? Dat de Indische officieren na verloop van tijd
hunne tijdgenooten in het Nederlandsche leger niet meer kunnen bij
houden, zoo als wel eens beweerd wordt, kan gedeeltelijk aan ooi za
ken, onafhankelijk van hun wil, aan bijzondere Indische toestanden,
gedeeltelijk ook aan hen zeiven en aan hunne chefs te wijten zijn.
Waar geen prikkel bestaat, daar wordt ook weinig gedaan. Ei
zijn menschen, die gelooven, dat er liefde voor de wetenschap bestaat.
Ja, mits er een levensdoel zij. Niemand werkt zonder eenig doel
alleen uit liefde voor de wetenschap! In het Indische leger werd