587
stationneerd worden? Dat in 1879, toen reeds duizenden bouws sa-
wah's woest en ledig lagen, zoodat geen gebrek aan groen voedsel
kon bestaanen een groot gedeelte van bet te doorloopen terrein in
ons bezit wasniet meer paarden en karren aanwezig warenis on
verantwoordelijk. Wat was er geworden van de 450 pikol-paarden,
blijkens het voorkomende op bladz. 58 van het koloniaal verslag 1877,
in dat jaar te Kota Badja aanwezig, en die met de spoorwegver
binding tusschen Kota Badja en Oleh-leh oorzaak waren dat de
zware dienstendie vooral van de bannelingen en ook van een deel
der koelies moesten gevergd wordenaanzienlijk konden verlicht wor-
denWat van het 30tal voertuigen (pedatties), in Januari
van dat jaar te Padang in aanmaak? In Maart 1879 waren voorden
hierboven genoemden transportdienst voorhanden 125 paarden waar
na den chef der Milr. Admie. voor den opvoer van Kota Badja naar
Lambaroe nog een 15tal overbleven, en behalve dat nog 12 kar
ren. Menschen en weder menschen, omdat andere middelen van
vervoer, daaronder gerekend de rivier-prauwen, niet in voldoende
hoeveelheid voorhandeu waren. „Middelen van vervoer", die daar
hadden kunnen gebruikt worden, 't Is ongeloofelijk. Wat moet het leven
van een dwangarbeider toen weinig waarde hebben gehad.
Gedurende de 2e Bonische expeditie overleden, volgens Perelaer
van den 6en December 1859 tot en met 15 Februari 1860, van de
1100 koelies 53 man, dus 4,8 in ruim 10 weken, terwijl, mede
volgens dien schrijver, van de Javaansche koelies gedurende den veld
tocht, 1 November 1859 t/m 15 Februari d. a. v., overleden 5,63
Nog altijd is het aantal grootmaar toch, wat een verschil met
Baliwaar, in 76 dagen, 21,5% der koelies overleden, of met
Borneo's Westkustwaar, in zeven weken tijds, bijna het halve aantal
was gestorven of geëvacueerd. Zou die betrekkelijk geringe sterfte,
behalve aan de uitstekende zorgen van den chef der militaire ad
ministratie bij de 2e Bonische expeditie, den onder-intendant 2 klasse,
thans gepensioneerd intendant der 2 klasse L. V. J. E. de Sturler
zoo ten rechte beloond met de orde van den Nederlandschen Leeuw,
ook niet voor een groot deel moeten worden toegeschreven aan het
Ik weet thans het ware getal.