604
ver der Herinneringen aan Atjeh", overdruk, bladz. 55. Zouden er
onder het vee en het uitvaagselwaarvan de Iir. Jhr. de Casembroot
heeft gesproken, niet velen gevonden worden, die zelf in den on
dankbaren werkkring, waarin zij te velde geplaatst waren, zooveel
bewijzen van moed, beleid en trouw hebben gegeven, dat zij, ware
hunne vroegere veroordeeling geene belemmering, met volle recht aan
spraak zouden kunnen maken op het eerekruis der Militaire Wil
lemsorde? Iemand, die tegen de maatschappij misdreef en dien
tengevolge op den laagsten trap der maatschappelijke ladder geplaatst
is, onvoorwaardelijk te bestempelen met den naam van dief, moorde
naar en brandstichter, zooals Jhr. de Casembroot dat deed, en hem
de verdiensten zijner goede daden te ontzeggen, is even onbillijk,
als met te willen, dat van de gebreken des hooggeplaatsten' zal
01 den gewag gemaakt, omdat hij daardoor in de schatting van het
publiek zou kunnen dalen. Wij allen zonder uitzondering hebben
goede en kwade eigenschappen. Bij den een heerschen de eersten,
bij den ander de laatsten. Toen onze troepen in November 1873
door de cholera geteisterd werden en op Poeloe Nassi ambulances
waien daargesteld, bood eene iniandsche vrouw, uit eigen beweging,
alleen gedreven door medelijden en verlangen, om hare lijdende na-
tuurgenooten te helpen, zich aan tot verpleging der lijders. Zeven
tién hunner waren door haar bijgestaan, toen de vreeselijke ziekte
ook haar aantastte en een einde maakte aan haar edel pogen. Zij
stierf als slachtoffer liarer menschenliefde. Denkelijk was zij eene
verworpelinge van haar geslacht; wellicht zou menige Europeesche
vrouw zich onrein hebben geacht, alleen door hare aanraking. En
toch getuigde hare daad van eene zelfopoffering, zóó groot, dat zij
in zekeren zin moet gesteld worden boven die van de zuster van
liefdadigheid. Bij de laatste, de hoop op eene onschatbare belooning
na dit leven; bij haar, zucht om te helpen, zonder eenig bijoog
merk. Moet de zelfopoffering van die vrouw niet gewaardeerd wor
den, omdat zij eene soldatenvrouw was?
Koelies en dwangarbeiders 't lijdt geen twijfel werden bij onze
vroegere expeditiën slecht verzorgd en slecht behandeld, de eersten mis
schien nog erger dan de laatsten, omdat ik schreef het reeds in 1875 (1)
(1) Antwoord aan den schrijver der „Herinneringen aan Atjeh",