624
vonnis, beklaagde alsnog zal vrijspreken van de tegen hem ingebrachte
beschuldiging, met last dat hij onmiddellijk op vrije voeten zal worden ge
steld, ten ware hij om andere redenen in verzekerde bewaring behoort te
blijven en met veroordeeling van den Staatin de kosten der beide instantiën;
Nog gelezen de namens den geappelleerde, op den 30<=n December
1881, gediende schriftuur van antwoord in appel, waarbij wordt
geconcludeerd conform den eisch in appel van den Advocaat-Fiscaal
Gezien de verdere stukken van den processe, zoo ter eerste instantie,
als in appel gediend;
Overwegende, dat op grond van de wettige bewijsmiddelen, in het
vonnis vermeld, als wettig en overtuigend bewezen dient te worden
aangenomen, dat de beklaagde, die, in .den nacht van den 13den op
den 14den Juni 1881, als schildwacht op zijn post vóór het laboratorium
te B. slapende bevonden was, door den korporaal C.toen deze
met eene patrouille van de wacht de ronde deed, dien korporaal een
flesch jenever heeft aangeboden, teneinde van hem te verkrijgen,
dat hij geen rapport vau het gebeurde zou maken
Overwegende, dat de beslissing van den krijgsraad, dat de beklaagde
zich door deze handeling zoude hebben schuldig gemaakt aan het
misdiijf, omschreven bij artikel 126 van het wetboek van strafrecht
voor Inlanders is erroneus
dat toch artikel 126 van het strafwetboek voor Inlanders alleen straf
bedreigt tegen ieder, die een der in artikel 124 van datzelfde wetboek ge
noemde personen omkoopt of poogt om te koopen, om iets te doenmaar,
in afwijking van hetgeen ten opzichte van de omgekochte personen be
paald is, tegen wie bij de laatste alinea van evengenoemd artikel 124
wel straf bedreigd is, indien zij zich onthouden van iets te doen, wat
hun plicht medebrengt, noch artikel 126, noch eenig ander artikel
van het wetboek van strafrecht voor Inlanders eenige strafbepaling
inhoudt tegen iemand, die een openbaar ambtenaar, dan wel een
aan dezen in zijne ambtsbetrekking ondergeschikt persoon omkoopt,
om iets niet te doeniets na te latenwat zijn plicht gebiedt;
Overwegende, dat beklaagde's handeling evenwelals onbestaanbaar
met de instandhoudiug eener goede discipline en krijgstucht in den
militairen dienst, overeenkomstig artikel 27 van het reglement op de
krijgstucht disciplinair kan worden gestraft;