I
- 642 -
De wijziging van het Crimineel Wetboek en van liet Reglement van
krijgstucht voor het Nederlandsche leg'er. Vervolg
Zie de ufl. Nos. 1, 2, 3 en 4.)
Verslag der Tweede Kamer.
Do Commissie van Rapporteurs over het wetsontwerp tot wijziging van
het Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te lande en tot wijziging van
het Reglement van krijgstucht voor het krijgsvolk te lande isna kennis
genomen te hebben van de Memorie van Beantwoording en de daarbij
gevoegde Nota van Wijzigingen, van oordeel, dat de openbare beraadsla
ging over deze ontwerpen genoegzaam is voorbereid.
De Commissie meent intusschen de volgende wijzigingen alsnog aan
de Regering te moeten in overweging geven
1°. Te doen wegvallen in art. 5, alin. 1, het woord: „geblinddoekt."
Wil men, zooals de Regering, blijkens de Memorie van Beantwoording
op dit artikel, de wijze waarop de doodstraf wordt voltrokken, overlaten
aan de regeling van de uitvoerende magt, dan moet ook dit voorschrift
wegvallen. Wat zou bovendien het gevolg zijn indien de veroordeelde
weigert zich te doen blinddoeken of het blinddoek afrukt?
2°. Bij art. 21 te voegen een 2de lid van dezen inhoud:
„De bepaling van art. 3 is niet toepasselijk op misdrijven vóór haar in
„werking treden gepleegd."
In de Memorie van Beantwoording zegt de Regeering
„Er bestaat weinig grond tot vrees, dat de toepassing van art. 52, alinea
„2, van de wet op den overgang tot groote bezwaren zal leiden. Voor
„zoover verschil bestaat, zijn toch de vervangende straffen minder zwaar
„dan de thans bestaande."
Maar in het geval van art. 3, alin. 1, zal art. 52 van de wet op den
overgang in het geheel niet toegepast kunnen worden omdat gijzeling
volgens het gemeene regt een dwangmiddel tot invordering van boeten,
geen straf is. Maar bovendien hoe zou art. 52, alin. 2, worden toegepast?
Subsidiaire gevangenisstraf is eene straf; moet zij nu lichter geacht wor
den dan de gijzeling? Er zou in ieder geval twijfel overblijven of niet
ook art. 10 der wet van 1864 in art. 3, alin. 1, begrepen is.
Voorgesteld amendement.
De ondergeteekendo stelt voor, in art. 9, in do tweede alinea, te doen
vervallen het woord„trouwe."
A. Kool.