644 moest behoeven te bestaan, geregtvaardigd is zij, en dit wel ten gevolge eener zinsnede der Memorie van Beantwoording van de vorige Begering ik merk hierbij ter loops op, dat de tegenwoordige Regering zich omtrent deze zaak nog niet heeft kunnen verklaren waar men op bladz. 5 leest „Waar vooralsnog geen uitzigt bestaat dat eene geheele herziening wel- „dra zal kunnen tot stand komen, gaat het niet aan, die verbeteringen af „te wijzen, die zonder bezwaar kunnen worden tot stand gebragt, en den „toestand althans houdbaar zullen maken." De motiven, die tot dit gemis aan uitzigt aanleiding geven, zijn van tweeërlei aard. Het eerste motief is, dat men eerst wil voorstellen een gewoon of burgerlijk wetboek van strafregt. Dit blijkt ook uit dezelfde bladzijde der Memorie van Beant woording, alwaar wij lezen „Eerst wanneer de behandeling van dat ontwerp [dat is het strafwetboek] „zoo ver is gevorderd, dat met grond kan worden voorzien wanneer het „tot wet zal zijn verheven, en in welken zin het ontwerp alsdan zal zijn „gewijzigd, kan het ontwerpen van een nieuw militair wetboek op de grond- „slagen van het toekomstige strafwetboek onderhanden worden genomen." Is dit werkelijk zoo? Moet eerst het gewoon strafwetboek tot stand zijn gekomen, alvorens de criminele wetboeken voor het krijgsvolk kunnen worden herzien? Ik wijs, ter weerspreking van genoemde bewering dei- vorige Regering, in de eerste plaats op eene inconsequentie in de rede nering der Memorie van Beantwoording. Men kan een strafwetboek in twee hoofdonderdeelen splitsen, het eerste handelende over de straffen in het algemeen, terwijl het tweede de misdrijven met de daarop bedreigde straffen aanwijst. Hu dunkt mij dat, zoo in één van die beide onder- deelen verband kan en moet bestaan tusschen het militair en het burger lijk wetboek van strafregtdit zeker wel in het eerstehet strafstelsel het geval is. Immers het andere gedeelte, bevattende de misdrijven en de daarop bedreigde straffenmoet steunen op beginselen en voldoen aan eischendie bij de bepalingen van het zelfde onderwerp in het gewone strafregt hoegenaamd niet in aanmerking behoeven genomen te worden, omdat zij rekening moeten houden met zeer bijzonderemilitaire behoef ten. Terwijl dus nu de Regering vooruit wenseht te ïoopen op de aan neming van het ontworpen strafwetboek, voor zoo ver betreft het militaire strafstelselwaarin verband dient te bestaan met het gemeene, wordt voor dat gedeelte der wet, hetwelk geheel onafhankelijk van het wetboek van strafregt kan worden vervaardigden dat uitsluitend over militaire mis drijven moet handelen, de leer voorgestaan, dat het wenschelijk is te wachten op de aanneming van dat wetboek.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 569