648
herziening yan het strafwetboek ingediend, waarvan de tegenwoordige
Minister lid was. De Minister Lynden voerde toen het volgende aan:
„Voor zulk eene herziening is echter het tegenwoordig oogenhlik min-
der geschikt,- omdat zij noodzakelijk aansluiting aan het gemeene regt
overeenstemming der aan te nemen beginselen met die van het gemeene'
regt vordert, en eene herziening van dat gemeene regt nu meer dan
vroeger in uitzigt is. Maar toon zou dat een argument zijn geweest,
om de behandeling van het wetsontwerp uit te stellen. Was vroeger het
argument: er is geen vooruitzigt voor herziening van den Code-Pénal
en aarom stellen wij al vast eene partiele herziening voor, in 1876 zou
het aanstaande vooruitzigt op de herziening een argument moeten zijn:
laat ons met het militair wetboek wachten tot dat die arbeid is volbragt.
In allen gevalle is dat argument nu niet meer geldig, nu wij voorbe
reidende maatregelen nemen, om ons gewoon burgerlijk strafwetboek te
herzien.
Het is eene erkende waarheid, en ook de Regering gaat van dat beginsel
uit, dat het militair strafwetboek niet deugt, verouderd en vicieus is, en
met den geest van den tegenwoordigen tijd niet bestaanbaar is; in'één
woord, dat het herziening noodig heeft. De vraag is echter, moet die
herziening partieel, of moet zij radicaal zijn? Er zijn, zegt de Regering
onderwerpen die geen uitstel gedoogen, en dat zijn de lijfstraffen. Ik'
zie den Minister van Marine knikken, maar wij spreken hier niet van
het scheepsvolk; wij behandelen nu het wetboek voor het krijgsvolk te
tand; daarop heeft ook mijne nota gedoeld, en niet op hetgeen gebeurt
op de schepen.
Ik releveer dat, omdat de Regering iet of wat malicieus in haar ant
woord op mijne nota gezegd heeft, dat ik dit vergeten heb. Neon, Mijn
heer de President, dat heb ik niet vergeten, maar mijne nota geldt spéciaal
het krijgsvolk te land. En dan beweer ik, met den heer van Lynden
van Sandenburg, die ,1e Memorie van Toelichting onderteekend heeft, dat
die lijfstraffen, sedert 40 jaren, niet meer worden toepast. Wanneer nu
die lijfstraffen in de praktijk niet meer toegepast worden, is dan de
eisch tot uitstel, bij het vooruitzigt eener aanstaande herziening van het
gewoon burgerlijk strafwetboek, onbillijk?
Wat zal het gevolg zijn van de aanneming van dit wetsontwerp Een
van beideof wij doen om de gewone spreektaal te gebruiken mon-
nikkenwerk, want dit wetsontwerp zal zijne ratio legis verliezen, zoodra
de Minister van Justitie de hand slaat aan de herziening van het militaire
strafwetboek; öf wel en daarvoor ben ik nog het meest beangst er