651 maai' zegt de Minister, daardoor ontstaat strijd met de wet. In een land, waar eerbied bestaat voor de wet, mag zulk een strijd niet voortduren, en er blijft niets anders over dan dat do praktijk het hoofd buige voor de wet. Met andere woorden: men zal er eindelijk toe moeten overgaan, om die straffen weder in toepassing te brengen. Ik ben daarvan niet overtuigd en laat mij door dergelijke argumenten niet afschrikken. Ik ben te veel overtuigd van de humanitaire beginselen, die ook bij den militairen regter bestaan, dat ik vrees dat dergelijke straffen ooit toegepast zullen worden. Bovendien zou ik de vraag willen doen: is het regt van gratie niet meer daar, waardoor men die straffen zou kunnen vermijden? Zou men dus, mijns inziens, met de herziening van het Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te lande kunnen wachten tot na de herzie ning van het gemeene regt, en thans eerder nog dan in Mei 1878, dagteekening mijner nota er is nog eene andere reden, waarom er, naar mijn gevoelen, geen urgentie bestaat voor dit wetsontwerp. De militaire regtspleging is even vicieus, zoo niet erger. Daarvoor bestaat nog grooter urgentie. In die militaire regtspleging ontbreken alle waarborgen voor den schul dige; geen openbaarheid; geen mondelinge behandelinggeen regtsgeleerde elementen; geen regtsgeleerde bijstand; alleen de auditeur-militair, en deze is partij in de zaak. Nu wil ik hoegenaamd geen blaam leggen op de krijgsraden, noch op de auditeurs-militair, noch op de wijze waarop zij hunne taak vervullen. Integendeel; ik geloof dat de militaire regters, de krijgsraden, naar hun geweten en beste weten bellissen; maar dat neemt niet weg, dat waar de wet alle waarborgen voor de militairen miskent, die ieder ander be schuldigde, welke voor den burgerlijken regter verschijnt, bezit, die wet ten hoogste vicieus en er urgentie voor herziening is. Die overtuiging heerscht ook bij het leger. Toén de heer-nam der Hoeven zijne belangrijke rede in de Vereeniging tot beoefening van de krijgswetenschappen geëindigd had, heeft de voor zitter, de generaal Knoop, dan ook het navolgende gezegd „Ik kan alleen zeggen dat ik met onverdeeld genoegen gehoord heb. Doch neenniet onverdeeld. Er is ééne zaak niet den spreker, maar het behandelde onderwerp betreffende die mij onaangenaam getroffen heeft. De geachte spreker heeft over den ellendigen toestand van onze militaire regtspleging ge handeld. Toen ik nog de kinderschoenen droeg, heb ik er reeds over hooren klagen, en 1111 ik grijze haren draag, bestaat er nog altijd dezelfde behoefte aan

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 576