653
herziening. De illnsie van vroeger, dat men gebrekkige wetten alleen
radicaal herzien moet, is bij mij geweken. Ik ben dus niet in het al
gemeen tegen dergelijke herziening gestemd. Partiele herziening heeft
echter ook haar grens. In beginsel, ik zeg niet dat ik het beginsel
hier toepassen zal, in beginsel ben ik hot eens met den geachten
afgevaardigde uit Zutphendat het niet rationeel is, waar het geheel slecht
is, een gedeelte te herzien. En nu hebben wij hier te doen met een
onderwerp van wetgeving, dat ik zonder eenige aarzeling een stal van
Augias noem, en zulk een stal wordt niet schoon als men dien gedeeltelijk
schoon veegt: er blijft eene vuile boel.
Vooral na hetgeen de vorige geachte sprekers reeds gezegd hebben,
acht ik het niet noodig het betoog te leveren, dat onze geheele militaire
strafwetgeving niet deugt. Het feit alleen dat zij langer dan eene halve
eeuw bestaan heeft, duidt genoegzaam aan, dat zij verouderd is. Maar
reeds toen zij werd ingevoerd, deugde zij niet. Men zou kunnen volstaan
met te wijzen op art. 17 van het strafwetboek voor het leger, eene bepa
ling, die eene der fundamentele beginselen van het strafregt schendthet
beginsel, dat geen feit strafbaar is, als eene voorafgaande strafwet dat
feit niet strafbaar verklaard heeft. En zien wij nu wat de Memorie van
Beantwoording dienaangaande zegt, dan Habemus reos confitentes. De
vorige Ministers van Justitie en Oorlog zeggen: Het is volkomen waar
wij beamen al het kwaad, dat van art. 17 gezegd wordtmaar wij kunnen
er niets aan doen; als wij art. 17 uit het wetboek wegnemen, stort het
geheele gebouw in.
Het doel dezer ontwerpen is voornamelijk de lijfstraffen bij de marine
af te schaffen; bij het leger worden ze eigenlijk slechts formeel afgeschaft,
want facto bestaan zij daar niet meer. Dat doel om de lijfstraffen bij de
marine af te schaffen juich ik toe, en ik erken tevens dat die afschaffing
andere wijzigingen noodig maakt, wegens het verband waarin de straffen,
die do lijfstraffen vervangen, staan tot het geheele strafstelsel van het
militair strafwetboek.
"Wie intussehen in beginsel zijn tegen partiele verbetering van een
absolut slecht geheel staan, dunkt mij,- voor deze'twee vragen: in de
eerste plaats, of de partiele verbetering op zich zelve goed is P En in
de tweede plaats, wanneer zij goed is, wat dan zwaarder moet wegen
óf uitstel van de verbetering tot het geheel herzien -wordt, of invoering
van de verbetering, maar met bestendiging overigens van eene vicieuse
wetgeving
Ik heb reeds gezegd, dat ik van oordeel ben, dat ik mij in het algemeen