654 met de partiele verbetering in deze wetsontwerpen vereenig, tenzij de loop van bet debat bedenkingen mogt opleveren, die op een of ander punt wijziging in mijn gevoelen kunnen brengen. Maar de tweede vraagwat moet zwaarder wegen Ik ontken niet, dat ik zeer lang die vraag aldus beantwoord heb: Neen, uitstel moet zwaarder wegen, partiele herziening moet achterwege blij ven. En daarom neem ik ook de krasse kritiek in het Voorloopig verslag over deze wets ontwerpen, althans in hoofdzaak, ook voor mijne rekening. Ik heb lang aldus daarover gedacht en daarbij ook niet uit het oog verloren èn uit een menschkundig èn uit een politiek oogpunt, dat men in weigering van eene partiele herziening een wapen heeft om te kunnen aandringen op algeheele herziening, en dat men dit wapen uit de hand geeft als men zich met do partiele herziening vereenigt. Maar daar tegenover staat, dat die absolute denkwijze, welke ik langen tijd ben toegedaan geweest, eenigzins aan het wankelen is gebragt door het feit, dat wij nu reeds sedert 1867 sukkelen met de partiele verbetering der militaire strafwetgeving en geen stap verder zijn gekomen, en dat dus al wat door mij en anderen is gedaan om, door partiele verbetering op den achtergrond te schuiven, eene radicale herziening te erlangen, vruchteloos is geweest. Er kwam nog eene andere omstandigheid bij, deze namelijk: dat het stadium, waarin het werk van het burgerlijk strafwetboek verkeert, ver anderd is. De exceptie, die altijd werd gebezigd om den aandrang op eene radicale herziening van de militaire strafwetging te bestrijden, was wacht op het burgerlijk strafwetboek. Die exceptie was in vroegere jaren slechts een pretext. "Want uit komst op het tot stand komen van een nieuw strafwetboek bestond toen niet. Toen was er geen enkele afdoende reden, waarom het militaire wetboek zich niet kon aansluiten aan de bestaande burgerlijke strafwetgeving. De geachte spreker uit Arnhem zeide te regt, dat het militair strafwetboek onafhankelijk kon zijn van de burgerlijke strafwetgeving. Het verband met die wetgeving was een gezocht argument. Reeds lang waren nieuwe militaire wetboeken mogelijk geweest met aansluiting aan het gemeene regt, dat, zoolang het bestaat, voor den militair niet beter behoeft te zijn dan voor den burger. Nu echter de zaak eener nieuwe burgerlijke strafwetgeving in een anderen toestand verkeert, die het zoo spoedig mogelijk tot stand komen daarvan nog meer «an de Staten-Generaal dan van de Regering afhan kelijk maakt, nu heeft die dilatoire exceptie een meer serieus karakter

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 579