656 gewacht te worden. Men heeft reeds meer dan eene halve eeuw en dus veel te lang gewacht. Het is onbetwistbaar ik zeg het de vorige sprekers na dat de meest essentiele waarborgen, die de burgerlijke strafregtspleging geeft, ontbreken voor den militair, vooral bij de krijgsraden. Hu is het verre van mij -en ik verzoek de Ministers van Oorlog en van Marine mijne verzekering daaromtrent wel te willen aannemen het is verre van mij te beweren, dat de regtspraak der krijgsraden onregtvaardig zou zijn. Maar die van een Turkscken Kadi, die zonder vorm van proces vonnist, kan ook volkomen billijk en regtvaardig zijn. Moeten daarom de meest essentiele waarborgen eener strafregtspleging voor den militair ontbreken. Er is reeds door den vorigen spreker gewezen op hetgeen hier ontbreekt: publiek en oraal debat, mondelinge verdediging, opdragt der regtspraak aan regters, die kennis bezitten om de wetten toe te passen. En dan noem ik nog slechts eenige levensbeginselen der burgerlijke strafregtspleging. Isooit is er aan getwijfeld, dat die regtspleging zonder zulke waarborgen onmogelijk is. Is dan de militair een ander mensch dan de burger? Ik weet geen afdoende reden, waarom de militair niet aanspraak zou hebben op dezelfde waarborgen als de burger. En niet alleen de militair, ook de maatschappij lijdt onder dergelijke vicieuse wetgeving, onder dat gemis van de meest essentiele waarborgen. Daarbij komt nog, dat men eenvoudig, als had dit niets te beteekenen, dertig jaren lang art. 162 der Grondwet'tot eene doode letter heeft gemaakt. Die bepaling draagt aan den Iloogen Raad het toezigt op de regt spraak van alle regterlijke collegiën, en er is nooit aan getwijfeld dat daartoe ook die van den militairen regter behoort. Ik zeide dat de regtspraak is toevertrouwd aan regters, die geen voldoen de kennis bezitten van de wetten, die zij moeten toepassen. Daarmede wil ik geenszins te kennen geven, dat in eene nieuwe militaire strafregts pleging het militaire element zou moeten worden uitgesloten. Ik wil dit zoo weinig, dat ik van de meening ben van degenen, die de beregting der commune delicten willen hebben overgebragt bij den burgerlijken regter. Ik acht die overbrenging minder wenschelijk niet alleen, omdat de grens tusschen commune en zuiver militaire delicten niet altijd gemak kelijk te vinden zal zijn, maar ook omdat ik erken, dat ook bij de be regting van commune delicten het militair belang moet worden geëerbiedigd door in het collegie, dat oordeelt, ook een militair element op te nemen. Mijn desideratum ware ik weet wel dat het lang zal duren alvorens, die wensch wordt'bevredigd opheffing van de krijgsraden, van de auditiën, van het Hoog-Militair-Geregtshof. en beregting van alle door militairen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 581