728
autoriteiten bevoegd zijn, de straffen in te trekken enz.
Bladz. 25, 2e alinea: "Worden alle opgelegde correetiëu in een straf
hoek aangeteekend Dus ook de mondelinge? of bet strafschilderen
Bladz. 27„De krijgsraden spreken o. m. regt;
1°. enz.
2°. Over personen, die binnen een jaar en zes weken na hun ont
slag uit de militaire dienst een meerdere, onder wien zij vroeger gediend
hebben, op welke wijze dan ook beleedigen".
Beter ware het geweest, de bewoordingen van art. 4 C. W. te volgen.
„Uit hoofde van vorige dienst" is eene qualificatie, welke aldaar bij
„beleedigingenvoorkomt; dit wordt echter niet door den Heer Y. II.
weêrgegeven.
Als „algemeene bemerking" wordt hier aangeteekend, dat het wensche-
lijk zou zijn geweest, indien de Schr. meer letterlijk de wetten of regle
menten had gevolgd. Niemand zal, bij een werk als het hier in beschou
wing genomene, fraaien stijl, maar wel juistheid van uitdrukking verwach
ten. Door eigen redactie in de plaats van de meestal dorre der wetten
en reglementen te stellen, is hier en ook elders de bedoeling niet
steeds geheel juist weêrgegeven.
Bladz. 27, vierde alinea van onderen: Hier wordt, naar onze meening,
aan de beklaagden een raad gegeven, welke, gelet op het gehalte van het
gros hunner, achterwege had moeten blijven. "Wat toch zou het geval
zijn, indien de meeste beklaagden, zich beroepende op den Gids van den
Luitenant Y. H., bij den auditeur-militair kwamen, om inlichting betref
fende den loop van het geding, welke hun beklaagden „niet regt
duidelijk is". De auditeurs, die meestal reeds met werkzaamheden zijn
overladen, zouden er dan een afzonderlijk „Bureau van informatiën" op na
moeten gaan houden, zonder er steeds in te slagen, den loop van het geding
duidelijk te maken in het oog van beklaagden, die toch reeds in zulk een
ambtenaar iemand zien, die hen niet genegen is.
Bladz. 28, eerste alinea: dat voorlezen vim. 's mans extracten stam- en
strafhoek en krijgswettenblad heeft niet plaats en wordt ook niet door de
R. L. geboden. De stukken worden hem voorgehouden en daarna wordt
hem gevraagd of hij er ook iets op heeft aan te merken.
Op dezelfde bladz. wordt gezegd, dat de beklaagde recht van appèl
heeft, wanneer „hij vóór de teregtzitting den krijgsraad gewraakt heeft"'
Een geheelen krijgsraad wraken, kan niet. Zie hieromtrent het bekende
werk van Mr. W. E. van der Hout3e uitgave, bladz. 116.
De bedoeling is: wanneer de beklaagde heeft beweerd, dat de krijgs-