73S
indruk in Nederland zou maken, wanneer een vertegenwoordiger, die
gemeend heeft zich de zaak van dien braven Veldheer te moeten aan
trekken, bij deze gelegenheid zweeg.
Het zal wel uit een gevoel van kieschheid, en ook omdat hij niet baat
zuchtig is, gebeurd zijn dat de generaal van der Heyden gemeend heeft,
het punt betreffende zijne verwijdering van A.tjeh aan de hooge prudentie
der Kamer te moeten overlaten, en ter zake niets gevraagd heeft.
Maar daarin ligt nog volstrekt niet opgesloten, dat de Kamer een vol
ledig stilzwijgen behoort te bewaren omtrent den bedekten weg, door de
Indische Regeering gevolgd en door den Minister hier goedgekeurd of
voortgezet, om dat doel, die verwijdering, te bereiken.
Na heto-een daaromtrent door de Memorie van generaal van der Heyden
bekend geworden en met feiten gestaafd is, zou, althans naar mijne op
vatting van regt en van waarheid, de Kamer door zoodanig stilzwijgen de
handelingen, door hooge Regeringspersonen in deze gepleegd, als 't ware
sanctioneren, en hierdoor zoowel als door de lofrede, den 18den November
laatstleden door den Minister op het karakter van zijn vriend, den heer
der Kinderen, gehouden (zie bladzijde 47 Memorie), eerzuchtige jeugdige
ambtenaren worden aangespoord dit voorbeeld, hen door hooggeplaatsten
gegeven, bij voorkomende gelegenheid na te volgen.
Wat mij betreft, na kennisneming der door generaal van der Heyden
medegedeelde feiten-stel ik er prijs op te verklaren, dat een dergelijk
stilzwijgen, door de Commissie aanbevolen, door mij strijdig wordt geacht
met de waardigheid van ons Parlement, strijdig met de belangen van ons
land en van onze koloniën, strijdig' met de politieke moraliteit, strijdig
vooral met het regtvaardigheidsgevoel van het Nederlandsche Volk, dat
wij hier vertegenwoordigen
Wat betreft de moeijelijkheid waarvan de Commissie gewaagt, om eene
zaak als deze 11a verloop van enkele jaren tot klaarheid te brengen, wil
ik slechts opmerken, dat waar het geldt regt te verschaften aan iemand
die, verongelijkt zijnde, regt vraagt, het bestaan eenev moeijelijkheid voor
zeker niet als argument mag dienen, om hem het gevraagde regt eenvou
dig te weigeren.
Bovendien verliest de Commissie uit het oog, dat het door den generaal
ran der Heyden aan de Kamer gedaan verzoek uitsluitend het gevolg is
geweest van hetgeen op den 18den November laatstleden, dus slechts
maanden geleden, in de Kamer is voorgevallen, toen namelijk de Minis
ter openlijk is opgetreden als de woordvoerder voor het stelsel van ver
dachtmaking, tegen den generaal van der Heyden in praktijk gebragt.