743 als van de natie, eenige balsem zal storten in de harten zijner diepge troffen betrekkingen. Thans ter zake. Mij was de wijze, waarop de quaestie-rcm der Heijden hier bij de Kamer werd aanhangig gemaakt, niet naar den zin. Ik geloof dat het belang des generaals, aan wiens groote verdiensten niet alleen deze Kamer, maar het geheele Volk, op het voetspoor van zijn Vorst, hulde brengt, beter ware gediend geweest, indien men anders hadde gehandeld. Wij zijn nu in eene impasse geraakt. Men heeft de bekende rede des Ministers van 18 Nov. jl. uitgelokt. En nu moge de Minister vragen, welke beschuldigingen tegen den generaal ingebragt zijn - de Minister, daartoe al of niet geprikkeld of genoodzaakt ik laat dat in het midden heeft in zijne straks genoemde rode het gedrag van generaal van. der Heijden ik zal niet zeggenverdacht gemaakt maar daarover althans zeker waas verspreid, dat aan de reputatie des generaals geen goed kon doen. Een ieder begrijpt, dat hij, als man van eer, getracht heeft zich van dien blaam te zuiveren. Wat moet de Kamer, nadat zij eerst door een harer medeleden en latei- door den generaal zeiven van do zaak gesaisisseerd is, thans doen'? Eene allerlastigste vraag. De geachte afgevaardigde uit Delft meent, dat het middel ligt in het houden eener enquête. En zoo ik mij in zijne opinie vergis, heeft in elk geval de generaal zelf daarop aangedrongen. Ik acht het echter, met de Commissie voor de Verzoekschriften, ten eenen male ongeraden, over eene zaak als deze eene enquête te houden, en zelfs ongeoorloofd, wijl het buiten de roeping, den werkkring der Kamer ligt. Indien ik het enquêteregt goed begrijp, is de Kamer alleen bevoegd zulk een onderzoek in te stellen naar zaken, waarover zij een afdoend votum uitbrengen kan. Strekt zich dat uit tot strafbare feiten, behalve die welke in art. 159 der Grondwet zijn bedoeld? Gesteld eens dat de Kamer door eene enquête tot de overtuiging kwam, dat er werkelijk strafbaarheid bestond, wat zou zij dan te doen hebben? Een votum uitbrengen, dat voor beklaagde of beschuldigde gevolgen had? Dat kan zij in casu niet. Maai' laat ons ernstig blijven; in eene zaak als deze, welke reeds een paar jaar oud is, en waarbij de getuigen of overleden, öf over de wereld verspreid zijn, kan zeer zeker van geen ernstige enquête sprake zijn. Maar wat dan? Inlichtingen vragen aan den Minister? Daartegen heb ik geen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 668