744
bezwaar, maar in dat geval zal de Conclusie der Commissie voor de Ver
zoekschriften anders moeten luiden, hetgeen de geachte afgevaardigde uit
Delft heeft gevoeld. Immers inlichtingen van de Regering verzoeken, op
dat de een of andere klager, zoo mogelijk door de Regering zelve in de
gelegenheid worde gesteld zich te regtvaardigen, is onbestemd en eenzjjdig
tevens. Ook de Regering moet geroepen worden zich te regtvaardigen.
Inlichtingen dus zoo als de geachte afgevaardigde uit Delft heeft voor
gesteld? Zij komen mij beter voor, ofschoon ik moet erkennen, dat de
geheele gedachtengang van den heer de Casembroot er hem toe moest
leiden het is een quaestie van vorm den Minister eene aanvulling van
diens rede van 18 November jl. te vragen.
De geachte afgevaardigde zal het met mij eens zijn, dat deze conclusie
naauwkeuriger is geformuleerd dan die, welke hij voorstelde.
Intusschen hebben wij nu het voorregt den heer Minister van Koloniën
in ons midden te zien. Indien het verzoek, dat door deze Kamer tot hem
zou worden gerigt, wordt opgevat in dien zin, dat hij nader adstruere
hetgeen in zijne rede van 18 November werd gezegd, ja, dan geloof ik,
dat er geen bezwaar is om zich met het voorstel van den geachten afge
vaardigde uit Delft te vereenigen.
Doch ik vrees dat de Minister de Kamer moge zooveel pogingen in
hot werk stellen als zij wil uitnemend diplomaat als hij is, er niet toe
zal komen, de bewuste rede van 18 November zoodanig aan te vullen, dat
de Kamer, en vooral de generaal van cler Iieydendaardoor tevreden
worden gesteld.
Nu moet ik toch zeggen, dat ik mij nimmer heb kunnen verklaren
waarom er voor den generaal van der Hegden, indien hij het verkiest,
en met voorlichting van eenig regtsgeleerde, geen kans zou bestaan om
de zaak, op welke wijze dan ook, voor den regter te brengen. Maar, zegt
de generaal van der Heyden, ik kan tot nog toe niet beschikken, over de
noodige justificatoire bescheiden.
Maar, Mijnheer de Voorzitter, indien de regter in deze strafzaak op
aanklagte werd betrokken, zou hij immers overlegging van stukken kun
nen gelasten. Ik geloof dat de bezwaren, door den geachten afgevaardigde
uit Delft daartegen aangevoerd, niet geheel en al steekhoudend zijn.
Ten slotte heb ik een woord van verontschuldiging te rigten tot de
Kamer. Toen ik onlangs gewaagde van mijne onpartijdigheid in deze, heb
ik volstrekt niet bedoeld, dat eenig geacht medelid wel partijdig zou zijn.
Ik heb, misschien gedreven door eene laakbare modestie, den afstand
tusschen den generaal van der Iieyden, of de kringen waarin hij zich