745
beweegt, en mij als zoo groot beschouwd, dat ik wel de onpartijdige bij
uitnemendheid moest wezen.
De Heer KeucheniUS: Na hetgeen door de beide vorige sprekers
gezegd is omtrent het Verslag der Commissie voor de Verzoekschriften,
heb ik niet zeer veel meer daarbij te voegen,
Het voorstel der Commissie vindt ook bij mij bezwaar, voor zoover
daarbij den Minister van Koloniën, wiens inlichtingen verzocht worden,
de door hem te volgen rigting wordt aangewezen, die de door hem te
geven inlichtingen zullen behooren te hebben.
Ik geloof, dat dit met zeer goede bedoelingen van de zijde der Com
missie is voorgesteld, maar de geachte afgevaardigde uit Delft heeft te regt
opgemerktdat die bedoeling wel eens verkeerd door den Minister zou
kunnen worden begrepen en die in anderen zin uitgelegd. Wij hebben
op dit oogenblik ons niet er over te bekommeren hoedanig de inlichtin
gen van den Minister zullen zijn. Waar het der Kamer alleen te doen
is om de waarheid, behoort de Minister van Koloniën bij het verstrek
ken der inlichtingen volle vrijheid te hebben, de waarheid, gelijk zij hem
is medegedeeld, te openbaren. Ik kan mij dus ten volle vereenigen met
het voorstel van den geachten spreker uit Delft, om ons te bepalen tot
het verzoek om inlichtingen.
Ik meen dat dit genoeg is, maar ik meen ook dat het volstrekt noodig
is, want, al moge het dan ook waar zijn, dat de inlichtingen, die de Mi
nister geven zal, ten opzigte van het verzoek van den generaal van der
Heijden om eene enquête in te doen stellen door deze Kamer, ons niet
er toe zullen kunnen, noch mogen brengen dat verzoek in te willigen,
blijven nogtans in de door hem ingediende en door de rede van den
Minister van 18 November 1881 uitgelokte Memorie of petitie voldoende
gegevens over, waaromtrent inlichtingen 'gewenscht zijn.
Ik veroorloof mij daarom, Mijnheer de Voorzitter, op enkele punten,
waaromtrent inlichtingen naar mijn bescheiden meening dringend noodig
zijn, de aandacht te vestigen. Ik doe zulks te meer, omdat de geachte
afgevaardigde uit Delft zoo even zeer juist heeft aangemerkt, dat de
Minister van Koloniën altijd bijzonderen spoed maakt met het geven van
inlichtingen. Mij zou het niet verwonderen zelfs, dat op dit oogenblik
reeds de inlichtingen, die op dit adres zullen gegeven worden, aan hot
Departement van Koloniën gereed lagen en, opdat wij dan niet later
reden hebben ons teleurgesteld te gevoelen, wensch ik den Minister te
wijzen op enkele punten, die zijne bijzondere aandacht verdienen en waar-