747 was de dag, dat de Minister van Koloniën met het bekende rapport van den Procureur-generaal niet de reputatie van den generaal van der Heyden zocht af te breken, maar daarmede de Kamer verlangde in te lichten. Er blijft na het lezen van de Memorie van den generaal van der Heyden in verband met de mededeelingen van den Minister en met de door de voormelde dagteekeningen in herinnering gebragte gebeurtenissen, inder daad veel over dat reden geeft, de houding van den Gouverneur-Generaal in deze zaak te wraken. Veel ook wat reden geeft de openhartigheid van den Minister van Koloniën of de volledigheid zijner inlichtingen in twijfel te trekken. Ik acht het daarom wenschelijk, dat de Minister van Koloniën van de hem aangeboden gelegenheid om inlichtingen te verstrekken gebruik make, niet alleen om der Kamer mede te deelen het reeds door den geachten afgevaardigde uit Amsterdam, den heer Rutgers van Rozenburg, op nieuw gevraagde rapport betreffende den toestand van de gevangenis te Atjeh, van den Inspecteur Stilbe, alsmede de stukken betreffende Cenin, die ik heb ze, heden ingediend, slechts even ingezien voor den Luitenant- generaal van der Heyden zeer bevredigend schijnen, daar de Raad van Nederlandsch-Indië voorstelt, af te zien van alle vervolging van den Luitenant-generaal van der Heyden„omdat mag worden aangenomen, dat hij meer gewoon is met de wapenen om te gaan dan zich in te laten met juridische betoogen en logische gevolgtrekkingen" maar ook om der Kamer inzage te geven van de stukken betreffende de zending en opdragt van den Gouverneur-Generaal aan den Regerings-commissaris mr. der Kinderen. Het is naar mijn inzien noodig dat de Minister van Koloniën overlegge een afschrift van den brief van den Gouverneur- Generaal aan den heer der Kinderen, waarbij voor dezen in schrift gebragt is de boodschap, die hij zich belastte aan den generaal over te brengen. De Minister zal dan tevens gelegenheid hebben nader op te helderen het besluit, dat reeds vroeger de aandacht van den geachten afgevaardigde uit Delft trok en hem aanleiding gaf tot zijne interpellatie van April 1880; het besluit namelijk van Januarij 1880, waarbij aan generaal van der Heyden de rang verleend werd van Luitenant-generaal, met de vrij heid tevens, om binnen den tijd van twee jaren zijne betrekking neder te leggen, onder genot van het aan de betrekking van Luitenant-generaal verbonden pensioen. Toen de geachte afgevaardigde uit Delft dat besluit in deze Kamer besprak, als ten hoogste onkiesch van de zijde van de Regering en als krenkend voor den persoon van den Luitenant-geDeraal van der Heyden, met een beroep tevens op het daaromtrent uitgesproken

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 672